Hermann Ungar – Knapen en moordenaars
Met de botte bijl de diepte in
Klinkt deze titel u ruw in de oren? Enigszins heftig, te recht voor zijn raap? Dat is ook de bedoeling. Deze Herman Ungar neemt geen blad voor de mond en schrijft fris van de lever de twee lange verhalen die dit boek vormen.
Ungar publiceerde ‘Knapen en moordenaars’ in 1920. Het is zijn debuut en trok meteen de aandacht door de ongepolijste taal, maar vooral door de thema’s die hij aansnijdt: menselijke tekortkomingen, angst en kwaadaardigheid. Hij was van Joodse afkomst, diende als soldaat in de Eerste Wereldoorlog en raakte daar ernstig gewond. Daarna werkte hij als advocaat en toneelregisseur en bij de ambassade in Berlijn. Op zesendertigjarige leeftijd overleed hij aan een verwaarloosde blindedarmontsteking.
Een leven gevuld met ervaringen prima geschikt om bijvoorbeeld op schrift te stellen. Dat doet hij dan ook in ‘Een man en een dienstmaagd’ en ‘Verhaal van een moord’. In het eerste verhaal wordt de hoofdpersoon op jonge leeftijd door zijn moeder achtergelaten, “zonder middelen van bestaan”. In zo’n situatie moest de stad voor hem zorgen en komt hij terecht in een kwijnhuis. Prachtige naam trouwens. Hij overleeft er op water en brood en moet op zijn 14e jaar het kwijnhuis verlaten, maar niet voordat hij een verzengende lust heeft opgebouwd voor de dienstmaagd Stasinka:
“Als een moe dier zat ze daar in de volheid van haar lome vlees, met doffe ogen en haar handen naast die van mij in de kom…
Toen laaide lust in me op. Jongensangst verdween, dier, drift, bloed schreeuwden in me. Ik was vrij. Ik was klaar om heer te zijn. Nog grepen mijn handen fracties van seconden naar mijn hoofd, toen reikten ze naar voren. Ik sprong op. Greep Stasinka;s volle, dikke deinende borsten.
Stasinka kwam zwijgend overeind. Ze pakte me vast en tilde me op als woog ik niets. Ze opende de deur. Ze gaf me met haar dikke vuist een stomp in mijn ribben en liet me over de drempel op de grond vallen. Toen deed ze kalm de deur achter zich dicht.”
Het tweede verhaal is beklemmender, gemener en heeft een stevige beginalinea:
“Ik weet niet of mijn afkeer van gebochelde mensen het gevolg was van mijn diepe afkeer van de gebochelde kapper in onze stad of dat, andersom, mijn elementaire afkeer van mismaakten door hem bekrachtigd werd. Ik heb de indruk dat ik van begin af aan een niet te overwinnen weerzin heb gevoeld tegen alles was door God werd getekend met bulten, zweren, melaatsheid, uitslag en soortgelijk euvel, ja, bovendien fundamentee tegen alles wat zwak en kwetsbaar is, zelfs tegen dieren voor zover die door de natuur gewoonweg niet begiftigd waren met moed en kracht.”
Hierin trekt Ungar alle registers open van verraad, gluiperigheid, misleiding, vernedering, wanhoop en nog wat onfrisse eigenschappen, om de teloorgang van een eens trotse militair te laten zien. Deze militair frequenteert zijn stamkroeg nadat hij uit de oorlog is gekomen en vertelt daar sterke verhalen. De waard doorziet hem en breekt langzaam maar zeker zijn zelfvertrouwen, zijn hele wezen, af. De militair raakt intussen aan de drank en als er dan een andere militair op het toneel komt, gaat het pas echt mis.
Dit kan je favoriete boek zijn, als je houdt van de donkere zijde van het menselijk bestaan en niet opziet tegen wat ellende, etterende zweren en wanhoop.
Sterren: ****
ISBN: 9789083174495
Uitgeverij: Koppernik
Ook verschenen op De Leesclub van Alles en Tiktok
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!