Karl Ove Knausgård – Vader

Veel gepraat, veel wol

Knausgård, wie kende vóór het jaar 2000 buiten Noorwegen die naam? Enkele insiders misschien, of een obscure literaire agent, maar voor een breed publiek was deze Karl Ove een totaal onbekend persoon. Dat begon te veranderen toen hij in 2004 zijn redelijk verkopende boek “Engelen vallen langzaam” publiceerde. Maar het veranderde pas echt bij verschijnen van zijn zesdelige romancyclus “Mijn strijd”, in het Noors “Min Kamp”, een pesterig shockerende verwijzing naar “Mein Kampf”. Deze romans hadden zoveel authenticiteitsgehalte dat de cyclus een instant succes werd.

Over dat authenticiteitsgehalte waren overigens niet alle geportretteerde personen even enthousiast. Knausgårds werkwijze kon je gerust nietsontziend noemen: hij beschreef wat hij in zijn eigen leven en zijn naasten meemaakte tot in de intiemste details. En de gênantste. En omdat de serie een bestseller werd, kwamen de levens van die naasten wel erg onthullend op straat te liggen.

Dat zien we in ‘Vader’ ook gebeuren. Het hoofdonderwerp is inderdaad de vader van Karl Ove, maar dat wil niet zeggen dat het daar alleen over gaat. Integendeel. Het gaat heel erg veel over van alles behalve dat, en over het hele boek gerekend wordt slechts op een aantal momenten een doorprik gemaakt naar papa.

Dat doorprikken kunnen we wel weer letterlijk nemen. Pijnlijk snel (in het eerste hoofdstuk al) blijkt dat zijn vader voor Karl Ove geen vriendelijke man was. Als Karl Ove op achtjarige leeftijd ’s avonds de tuin in rent om zijn daar met een moker huitende vader iets te vertellen, doet hij dat behoedzaam. Omineus behoedzaam:

“Als hij zich opricht en omdraait, is zijn gezicht bijna helemaal in het donker gehuld. Toch heb ik meer dan voldoende informatie om te weten wat ik aan hem heb. Dat komt niet door de uitdrukking op zijn gezicht, maar door zijn lichaamshouding en het is niet iets wat je met je gedachten opvangt, maar met je intuïtie.”

Behoedzaam zijn was nodig, zien we een paar bladzijden verder:

“Onder me in de kuil hield hij de moker stil: ‘Sta je daar nog steeds, joh?’

Ik knikte.

‘Maak dat je binnenkomt.’

Ik liep weg.

‘Zeg?’ zei hij.

Ik bleef staan, draaide vragend mijn hoofd om.

‘Geen gehol deze keer.’

Ik bleef hem aanstaren. Hoe kon hij nu weten dat ik had gehold?’

‘En sta niet zo dom te kijken,’ zei hij, ‘Je ziet eruit als een debiel.’”

De toon is gezet, de verhouding tussen vader en zoon getekend. Rondom die getroebleerde relatie brengt Knausgård tot in bijna ridicule detaillering zijn eigen leven in kaart. Hij schrijft vanuit de huidige tijd, met flashbacks, en we leren dat hij op het moment getrouwd is, twee kinderen heeft, en dat het schrijven van de roman waar hij nu mee bezig is, erg veel tijd kost.

Toch buffelt hij door en zet elke dag het broodnodige aantal woorden op papier. Het is immers zijn droom, zijn enige doel in het leven: hij zoekt roem. Meanderend door zijn levensloop is dat streven naar beroemdheid, het verlangen om een kras op het aardoppervlak na te laten, een terugkerend begrip of liever gezegd, een obsessie. Wij lezers weten nu dat zijn moeite niet tevergeefs is geweest, maar op het moment van schrijven weet hij dat zelf nog niet. Dat wanhopige doordouwen, niet versagen, de tanden op elkaar-mentaliteit geeft het danmalige leven van de schrijver een tragische schaduw mee.

Naar onderwerpen hoeft Karl Ove niet te zoeken juist omdat hij sec zijn leven vertelt. Familie, school, vrienden, vijanden, angsten, dronkenschappen, beschamende situaties, niets blijft onvermeld. Dat leidt vaak tot mooi proza maar eerlijkheidshalve ook tot overdaad bij deze lezer, die dan de neiging krijgt dwarsdiagonaal een stukje op te schieten. Deze neiging uiteraard bedwingend, valt dan pas op dat juist door die gedetailleerdheid de tekst een hypnotiserende extra laag krijgt.

Dat, samen met de regelmatig terugkerende updates van papa’s leven, geeft een onnadrukkelijk maar indringend verslag. We volgen de schrijver op zijn pad naar eeuwige roem, waarbij vader steeds meer uit beeld verdwijnt. Zo nu en dan hebben ze nog contact, maar ook dat verwatert langzaam.

Tot hij en de andere broer Knausgård het bericht krijgen dat papa overleden is. In één klap is papa terug in zijn leven, en moet hij samen met zijn broer actie ondernemen. Zij zullen de begrafenis moeten regelen en het huis leeghalen. Herinneringen, spijt, woede, zelfverwijt borrelen op als hij naar het wat vervallen huis reist waar papa zijn laatste jaren doorbracht. Daar staan de broers wat onaangename verrassingen te wachten die het boek wrang maar in stijl afronden.

Sterren: ****

ISBN: 9789044529128

Uitgeverij: De Geus 

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Johan Andersen – Dodenstoel

Een volleerd debuut

En toen was er dit dikke boek, met het prettige woord ‘thriller’ op de voorpagina, waarboven de niet te missen titel “Dodenstoel” in blokletters dreigend hangt, en op de achtergrond de schokkende foto van een elektrische stoel. Subtitel: “Pas als mijn wraak compleet is, stop ik met moorden …” Het is een debuut van een zekere Johan Andersen, Nederlands auteur.

Laten we de eerste zin eens bekijken.

“Hamer hield er niet van om ’s ochtends vroeg uit bed gebeld te worden nadat hij net was teruggekeerd van een lange en vermoeiende missie in het buitenland, en zeker niet op zondagochtend.” Dat is een verdraaid goeie eerste zin die van alles oproept.

Eerst de naam ‘Hamer’, die klinkt als iemand met een harde kop, een onverzettelijk karakter, een doordouwer, een man die dingen voor mekaar krijgt.

Dan die ‘lange en vermoeiende missie in het buitenland’. Welk buitenland, wat voor (geheime?) missie, commando, paratroeper, actieheld?

Dan ‘Hamer hield er niet van om ’s ochtends vroeg uit bed gebeld te worden…’, die gemoedstoestand wijst op balsturig-, koppig-, dwarsig-, eigenwijsheid, en een meer dan normale drang om zelf zijn zaakjes te regelen.

Dan ‘en zeker niet op zondagochtend.’ Die informatie zet een virtueel uitroepteken achter het karakter van deze Hamer. Vanwege die zondagochtend is hij pissig, en dat is geen goed nieuws. Hij is namelijk het soort man dat je beter op geen enkele ochtend pissig kunt maken. Anders zul je het bezuren.

Zoveel informatie alleen al door die ene zin, informatie die op alle punten veelbelovend is. Dan kan de rest van het verhaal alleen maar slechter worden, toch? Nee. Andersen grijpt de lezer bij haar/zijn revers en laat niet meer los. Als een pitbull sleept hij ons het verhaal in, dat kwalitatief prima is.

Hamer is gebeld om hulp te bieden bij een onderzoek naar een gruwelijke moord. Een man hangt aan een touw in de woonkamer, zijn keel doorgesneden. Zijn vrouw ligt dood op bed en in een kledingkast hield een jongen zich verscholen die getuige is geweest van deze slachting.

De moordenaar is een brutaaltje. Hij (of is het een zij?) tart de politie met een brief, die een website onthult waarop levensgroot de elektrische stoel (van de voorpagina) staat, met de boodschap die hierboven in de eerste alinea staat. Het is duidelijk, de moordenaar heeft een lage dunk van de politie; hij daagt hen uit om hem op te sporen. Dat gaat Hamer dus doen, samen met Neli Panka, inspecteur bij afdeling Zware Criminaliteit en gespecialiseerd in de psychologie van seriemoordenaars.

Op jacht gaan ze, maar zo voorspoedig gaat dat niet. Integendeel, de moordenaar is de twee speurders steeds een stap voor. Hamer en Neli moeten alle zeilen bijzetten om zelfs maar in het voetspoor van de geslepen seriekiller te blijven, laat staan hem/haar in de kraag te vatten. Het is nog erger: de killer draait de zaken om en de speurders moeten gaan vrezen voor hun eigen leven.

Andersen brengt het allemaal op de toon van een ervaren avonturenbouwer, een thrillerschrijver die laten we zeggen, zijn zestiende boek schrijft. Alleen is dit zijn debuut. Een debuut dat de lezer de hele lange weg van het opsporen van de slechterik bij de les houdt, met spanning en verrassende wendingen overgiet en ook nog meeneemt in een plausibel verhaal. Een hele prestatie voor een debuut. Hier gaan we meer van horen.

ISBN: 9789402702712

Uitgeverij: HarperCollins

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Rob Barnhoorn – Toonder vertaald

Hoe vreselijk is dit alles

Er is een kans dat u bij deze bespreking uitkomt omdat u nieuwsgierig bent geworden na het lezen van deel 1 van deze miniserie: Maanlicht op het laar. Het kan ook dat u op eigen kracht hier terecht komt. In beide gevallen gefeliciteerd. U kunt nu nog dieper doordringen in de nieuwsgierig makende wereld van waarschijnlijk Nederlands grootste taalkunstenaar: Marten Toonder.

Wel een soort van waarschuwing vooraf: dit tweede deel richt zich op een zo mogelijk nog specifieker onderdeel van Toonders virtuositeit. In deel 1 zocht Barnhoorn naar de herkomst van veel wonderlijke woorden in de Bommelsaga. Hier gaat hij in op het vertalen van de kleurrijke taal en de schier onneembare hobbels die dat oplevert.

Barnhoorn neemt een aantal verhalen onder de loep die vertaald en gepubliceerd zijn in het Duits, Fries, Gronings, Twents, Latijn en Spaans. Ook laat hij zien wat het betekent om Toonders beroemde verhaal De bovenbazen – Los Altos mandos in het Spaans of Fries om te zetten. Dat omzetten vereist een voor de leek fantasmagorisch detaillisme:

“In De Bovenbazen introduceert de auteur een aantal prachtige termen om de verstoring van het natuurlijk evenwicht weer te geven. … bepaalde plaaginsecten, ‘gele nerfknagers’, krijgen de overhand. Als gevolg daarvan gaat alles naar de ‘vernerving’.

De Friese vertalers hebben deze Toonderterm vernuftig in het Fries vertaald, door het bestaande werkwoord ferrinnewearje (vernielen) te combineren met ribbe (nerf) tot een nieuw woord: ferribbenearje (vernerven).

Het woord ‘nerfknager’ wordt vertaald met ribbebiter. In het Spaans, Engels en Latijn blijken nerfknager en vernerving ook goed vertaalbaar:

Origineel       de gele nerfknager                        gaat naar de vernerving

Fries               de giele ribbebiter                           wurdt ferribbeneare

Duits              der gelben Nervsäger                    verfällt dieser Zernervung

Spaans          los mordihules amarillos               va a agorgojarse

Engels           these yellow nerve-gnarves         is going tot he gnawers

Latijn              istos flavos nervivoros                   vervivorabuntur”

Zo staat dit grappige boekwerkje vol met typische vertaalproblemen, daarmee voortdurend eer betonend aan taalkunstenaar Toonder. Die produceerde decennialang zijn Bommelverhalen voor kranten, werk dat een strakke deadline vereist. Des te meer respect, om onder die tijdsdruk toch de fantasiewoorden te creëren die gevoelsmatig precies de goede emotie bij een situatie uitdrukken. Maar goed, dat Marten Toonder een creatief van de buitencategorie is, wisten we eigenlijk al.

3 sterren

  • 9789492840042 
  • Uitgeverij Personalia 
  • 176 paginas

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Rob Barnhoorn – Maanlicht op het Laar

Als u begrijpt wat ik bedoel

‘Taal en wereld van de Bommelsaga – deel 1’ is de ondertitel van dit eigenzinnige werkje. Eigenzinnig omdat het zich richt op een specialistische wereld: de taal van Marten Toonder. Wie? Als die naam je niks zegt, ben je waarschijnlijk jonger dan 40, of je houdt niet van stripverhalen. Geeft niks – voor de durfals onder jullie die iets nieuws willen proberen én voor de oudjes die de geweldige Bommelverhalen nog via de papieren courant hebben verslonden: dit boek gaat over die verhalen.

Met name over de taal waaruit die verhalen opgebouwd zijn, dat is de taal die onder de plaatjes stond. We hebben het over flamboyant, exuberant, zeer beeldend gegoochel met woorden dat Marten Toonder hanteerde om de avonturen van zijn getekende figuren te ondersteunen. En met succes.

Rob Barnhoorn kijkt in dit eerste boek (het tweede deel is Toonder vertaald) naar Toonders taalvirtuositeit en zijn denkwereld. Hij laat zien hoe die taal aan zijn rijkdom komt en benoemt de invloeden uit mythologie, psychologie, magie, fantasy, astrologie en religie.

Bij het lezen komt direct het specialistische dat een vertaler zoals Barnhoorn eigen is, om de hoek kijken. Barnhoorn ontleedt tot in het kleinste detail taalsegmenten. Dat gaat ver: van wetenschapper ‘stadsfenomoloog’ Professor Prlwtzkoski zet hij eerst de door Toonder gebruikte fantasiewoorden op een rij. Daarachter de Duitse woorden die Toonder als voorbeeld had, daarna de verbasterde, en daarachter de betekenis. Klinkt dat bijna obsessief gedetailleerd: dat is het ook, maar voor een juiste omzetting onontkoombaar.

Een voorbeeld van zo’n detaillistische benadering is het uitdiepen van de term “Maanlicht op het laar”:

“De maan, een hemellichaam dat van oudsher een zeer belangrijke rol speelt in de wereldmythologie, verschijnt in de Bommelsaga als:

  • Sfeervol natuurverschijnsel: Een kromme maan rees boven de torens van Bommelstein en wierp een vaal licht op de herfstnevels die langs de bodem kropen.,
  • Tijdsindicator: En als je me helpt, mag je mijn vuurwieltje lenen als de maan in zijn eerste helft staat.

De maanstand als tijdmeter vinden we terug in de oude Keltische kalender:

  • Een magische kracht: ‘het is verraderlijk!’ riep heer Bommel uit. ‘Vooral bij volle maan, dan gaan de zompen wielen, bedoel ik.

Eenmaal in het woud gebeurt er het volgende: ‘Hij bereikte een open plek waar de maan een vaal licht wierp.’

Als Toonder in de Bommelsaga verwijst naar een open plek (laar) in het woud in combinatie met maanlicht, dan kun je er zeker van zijn dat er iets geheimzinnigs staat te gebeuren…’”

Dus.

Uitgeverij Personalia

  • 9789492840035 
  • november 2017 
  • 128 pagina’s

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Sarah Pinborough – Behind her eyes

Psychologische chicklit met leipe invloeden

‘The most shocking ending you’ll read this year’, ronkt de cover van deze paperback. Dat klopt, maar niet in positieve zin. Ik geef het maar meteen weg: het einde was wel schokkend maar alleen door de te gemakkelijke, bovennatuurlijke twist.

Terwijl het boek zelf erg goed begint met het overzichtelijke aantal van drie hoofdpersonen, die met elkaar interacteren. Beter nog: ze gaan een relatie aan met elkaar, maar dat blijkt al snel geen gezonde.

We hebben Louise de alleenstaande moeder (sinds haar man haar verliet) die met een administratief baantje de eindjes aan elkaar knoopt en ’s avonds thuis in haar rommelige appartementje de sfeer oppept met nog maar een halve fles Chardonnay.

Tot ze Adele tegen het lijf loopt – letterlijk. Adele is elegant, aardig en een leuke vrouw om een praatje mee te maken. Sterker nog, ze worden vriendinnen. Dan blijkt dat Adele de partner is van haar baas…

David. Het prototype van de sterke, knappe dokter met een stevige body waar Louse zich weleens tegenaan zou willen vlijen. Uiteraard gebeurt dat ook, en als Lousie wat dieper in de psyches van het het stel duikt, was die intimiteit wellicht niet zo slim.

David en Adele blijken een beladen verleden te hebben dat nog dagelijks tussen hen in zweeft en hun relatie niet bepaald ten goede komt. Louise werkt als derde ‘partner’ als accelerator en versnelt allerlei gebeurtenissen die ze beter niet in werking had kunnen zetten. Maar ja, te laat, berouw komt na de zonde enzovoort, Louise moet in de finale de confrontatie aangaan met zowel David als Adele.

Tot hier was het boek nog redelijk te lezen. Aardige scènes met levensechte dialogen in chicklit stijl wanneer de twee dames elkaar ontmoeten en terrasjes doen; goede zinderende sfeer tussen de ietwat onzekere Louise en de stoere David; algehele dreiging van loerend gevaar door het hele verhaal heen. Helaas doet het eindakkoord dat alles met één detonerende paukslag teniet. Leuk geprobeerd maar de volgende keer wat meer moeite doen. 

**

Uitgever: Harper Collins

ISBN: 9780008131999

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Lodewijk Asscher – Opstaan in het Lloyd Hotel

De mens achter de politicus

Onthullend in de non-roddelbladachtige betekenis, dat is dit boek van Lodewijk Asscher. Het is een eerlijk verslag – voor zover politici 100 % eerlijk kunnen zijn, no offense – van zijn jaren als achtereenvolgens wethouder van Amsterdam, minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid, vicepremier en PvdA-voorman.

Eerst op gemoedelijke toon maar later venijniger beschrijft Asscher de valkuilen waartussendoor een politicus moet laveren, de hoge werkdruk, de onvermijdelijke compromissen die gesloten moeten worden, maar ook de persoonlijke schade die een publiek persoon kan oplopen, zijn optimisme en zijn visie op de toekomst.

Asscher legt in de eerste zinnen meteen de link met een nieuwe start, het verbinden van oud en nieuw, en joden die een betere toekomst zochten:

“Het Lloyd Hotel is een mooie plek om opnieuw te beginnen. Het ligt in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam, vanwaaruit ooit de wereldzeeën werden bevaren en de oude en de nieuwe wereld werden verbonden. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog was het een landverhuizershotel. De gasten kwamen uit Oost-Europa, vooral joden die vluchtten voor vervolging en discriminatie. Samen met andere ‘gelukszoekers’ wachtten ze hier voor ze naar Amerika konden vertrekken. Een plek dus om te dromen over een toekomst die anders en beter zou zijn.

Het is een plek waar ik me thuisvoel.”

In die soepele schrijfstijl, waar mede-auteur Michiel Zonneveld een steentje aan bijgedragen zal hebben, wordt de lezer gegidst langs het leven van Asscher. Wat drijft hem bijvoorbeeld? “… zorgen dat ieder mens zo zeker en veilig kan zijn dat hij vrij is.” Wat een simpel antwoord lijkt, maar bij nadere uitleg een diepgaande visie verraadt.

In een ander hoofdstuk legt hij uit waarom de PvdA een slinkende aanhang heeft. De veel gehoorde verklaring is dat “De werkende klasse van vroeger heeft opgehouden te bestaan. Armoede is uitgebannen.” Dat er veel af te dingen is op deze stellingname, en wat precies, zet hij zeer plausibel neer.

Ook de toekomstvisie van Asscher komt voorbij in het laatste deel, beginnend met de enthousiasmerende titel ‘Opstaan!’ Hij laat zijn gedachten waaien over zoiets als “Welke dromen zijn er over een jaar of twintig uitgekomen en in wat voor samenleving leven we dan?” Daarmee komt hij op verrassend frisse ideeën over wat een goede samenleving zou kunnen zijn, en op welke manier we dat zouden moeten verwezenlijken.

Een mooi compleet verhaal dus. Wel rijst na de laatste pagina de vraag wat precies het doel is van het boek. Wil hij ons zijn ‘zachte’ kant laten zien? Wil hij op deze manier de drijfveren laten zien van soms voor de burgers merkwaardige politieke beslissingen? Is het ordinaire PvdA-promotie? Of is het gewoon een premature autobiografie? Hoe dan ook, het laat de mens achter de politiek zien en dat werkt verhelderend.

****

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Patricia Forde – De woordsmid

Klare taal

Letta is pupil van woordsmid Benjamin. Samen leven ze in Ark, een soort enclave van menselijke bewoning die is overgebleven na Smelt, de grote smelting van al het ijs op aarde. Enorme overstromingen lieten miljoenen mensen verdrinken en slechts een kleine groep overlevenden kon zich aansluiten bij de charismatische Noa, die hen naar de Ark voerde.

Met deze weinig optimistische informatie begint dit origineel ingestoken verhaal. De woordsmid is beheerder van de taal in de Ark. Hij registreert oude, ongebruikelijke en uitgestorven woorden. Van dat laatste komen er steeds meer, omdat de mensen in Ark een beperkte vocabulaire wordt opgedrongen. Ze mogen alleen Lijst spreken: de lijst van toegestane woorden die aan het begin van het verhaal nog 700 woorden lang is, maar al snel naar 500 woorden wordt teruggebracht.

Leider Noa heeft de Lijst in het leven geroepen omdat woorden slecht zijn. Ze wekken in hun veelzijdigheid verwarring en misleiding; er is grote behoefde aan heldere, voor één uitleg vatbare taal. Dus spreekt men in deze Utopische prachtige nieuwe wereld een soort NewSpeak.

Geleidelijk rolt Forde de geschiedenis van Ark uit, het laatste stukje wereld waarin de gedecimeerde mensheid zich moet redden. Een makkelijke opgave is dat niet. Om te beginnen is al het drinkbare water op rantsoen. Eén keer per dag staan lange rijen mensen te wachten op hun twee flessen water per persoon die de destilleerinstallatie ’s nachts aan het zeewater weten te ontfutselen.

Dan is er het beleid, zeer rigide zoals al snel blijkt. Beter is het te spreken van een schrikbewind: naast de spraakbeperkingen heersen strenge regels die gehandhaafd worden door militante BOA’s, beter bekend als Garders. Dat alles uiteraard puur voor het welzijn der menschen.

Maar Grote Roerganger Noa staat nog meer voor ogen om de mensheid te laten overleven. Hij heeft een snood plan om alles voorgoed naar zijn hand te zetten. Volgens hem moet dat wel, omdat allerlei zaken zijn utopische wereld bedreigen. Schaarste van grondstoffen bijvoorbeeld, toenemende vervuiling, tekort aan brandstoffen, ontevreden bewoners. Het lijkt de goede oude aarde wel zoals wij hem hedentendage kennen. Een probleempje is echter dat hij die ideeën, als het niet goedschiks kan, kwaadschiks gaat uitvoeren.

Deze fascinerende wereld-in-een-wereld in een niet eens erg onwaarschijnlijke toekomst beleven we door de ogen van de al genoemde Letta. Als leerling-woordsmid heeft ze tamelijk rustig leven, tot haar meester plots verdwijnt. Ze krijgt te horen dat hij is overleden tijdens een expeditie, en ze moet zijn plaats innemen. Maar is hij wel dood? Als ze op zoekt gaat, komt ze hard in aanvaring met de bedoelingen van Noa.

De enige kritiek is hier de traagheid van het op stoom komen van de actie. Letta moet heel wat eenzame uren in haar letteratelier doorbrengen, denkend, twijfelend en tranen plengend om haar love interest, voor ze een beslissing neemt. Maar als ze eenmaal in actie komt, dan is het ook raak.

***

ISBN: 9789021678955

Uitgeverij: De Fontein 

Ook verschenen op De Leesclub van Alles