Paulo Coelho – Hippie

Far out

Paulo Coelho is een begrip. De man verkocht alleen al van zijn boek ‘De alchemist’ 32 miljoen exemplaren wereldwijd. Het algemene thema in zijn werk is de kunst van het vinden van je zielsbestemming, en dat spreekt meer dan een handvol mensen aan. Zijn trouwe fan schare ziet smachtend uit naar elk nieuw boek van de meester – de man die de raadselen des levens duidt.

De wortels van die levenswijsheid zouden best eens geplant kunnen zijn in de jaren dat hij als hippie over de wereld zwierf. In ‘Hippie’ vertelt hij dat verhaal. We gaan terug naar 1970. Het langharig, werkschuw tuig zoals dat toen heette, heeft een niet te onderschatten invloed op de samenleving. Na het brave, gehoorzame, slaafse naoorlogse tijdperk van papa en mama gooit de jeugd het roer om. Ze gaan op zoek naar andere waarden zoals non-materialisme, gelijkheid, broederschap, vrijheid, liefde en spiritualiteit.

In 1970 zijn er voor een beetje hippie twee hotspots in de wereld: Londen en Amsterdam. De jonge Paulo vertrekt uit zijn vaderland Brazilië, trekt de wereld in en komt uit in Amsterdam. De Dam om precies te zijn, waar hij Karla tegenkomt. Samen nemen ze de bus, niet naar Buitenveldert maar naar Nepal. Ze volgen de hippietrail.

Coelho blikt met een mengeling van nostalgie en trots terug op: “De meisjes met hun bloemen in het haar, hun lange rokken, hun kleurige blouses zonder bh, en hun halskettingen met alle mogelijke stenen in alle mogelijke kleuren; de jongens met hun in maanden niet geknipte haar en baard, hun verschoten en door het vele dragen versleten spijkerbroeken, die overal ter wereld duur waren – behalve in de Verenigde Staten, waar ze het getto van de fabrieksarbeiders hadden verlaten en nu gezien werden op de megaconcerten in San Francisco en omstreken.”

Met een verzameling kleurrijke figuren zit hij in de bus die hobbelend en met onregelmatige stops de lange, lange reis naar Nepal maakt. Hij zit daar op een tweepersoons bankje met Karla, de pittige, ongenaakbare jonge Nederlandse vrouw, en wisselen op afgesproken tijden van plaats zodat de ander even vaak naar buiten kan kijken.

Aan deze reis wordt het boek opgehangen, en hoewel er van alles gebeurt, is dat niet genoeg voor een boeiend verhaal. Enigszins voorspelbaar ook zijn de wijsheden die rondgestrooid worden, zoals deze nostalgisch stemmende blik op de saaiheid van Amsterdam c.q. Nederland:

“Zonder verder uit te weiden, vroeg ze Wilma wat ze van Amsterdam vond.

’Saai, Doodsaai.’

Dat dus. Niet alleen Amsterdam, maar heel Nederland, waar iedereen vanaf zijn geboorte in de watten werd gelegd, en niemand zich ooit zorgen maakte of hij op zijn oude dag niet aan zijn lot zou worden overgelaten, want er bestonden tehuizen en levenslange uitkeringen, ziektekostenverzekeringen die gratis waren of heel weinig kostten…

Terwijl in de Verenigde Staten vrouwen hun bh’s verbrandden en gelijkheid eisten, leefde Karla – die geen bh droeg, ook al waren haar borsten nou niet bepaald klein – op een plek waar die gelijkheid al lang geleden veroverd was, zonder veel ophef of exhibitionisme, maar door de voorouderlijke logica te volgen dat de vrouwen de macht hebben, zij zijn het die hun mannen aansturen en hun kinderen … “

Afgezien van de preoccupatie met bh’s vinden we hier geen opzienbarende observaties. Is dit dan een mislukt boek? Wel in de zin dat er weinig nieuws gemeld wordt. Wie iets van het hippietijdperk heeft meegekregen, vindt geen schokkende informatie. Maar als het Coelho’s bedoeling was de schoonheid te laten zien van de eenvoud, die de hippie-idealen zeker ook bezitten, dan is het boek wel geslaagd.

De boodschappen erin komen recht uit het hart, zoals deze over het delen van bezit:

“Natuurlijk moeten we delen … het is belangrijk je niet te laten meeslepen door de egoïstische gedachte in je eentje het eind van je reis te bereiken. Wie dat doet vindt een leeg paradijs, zonder ook maar iets bijzonders, en zal binnen de kortste keren van verveling omkomen. We mogen niet de lampen die de weg verlichten, pakken en meenemen.”

Al komt de schrijver niet verder dan het noteren van zulke haast kinderlijke bloemenkinderen-regels, hij geeft toch een aardige blik op de hippie generatie. Al biedt dat niet veel nieuws

Sterren **

ISBN: 9789029526302

Uitgeverij: De Arbeiderspers

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Jane Gardam – De dochter van Crusoe

Leven in een boek

Jane Gardam is geen onbekende in ons land. Haar ‘Een onberispelijke man’ uit 2017 werd Boek van de Maand bij De Wereld Draait Door en belandde op de bestsellerlijsten; twee van haar vorige romans wonnen belangrijke prijzen. Dat gaf wellicht uitgeverij Cossee de impuls om ook dit jongere werk uit 1985 voor de Nederlandse markt aan de vergetelheid te ontrukken.

“Ik ben Polly Flint”, begint het verhaal, dat verder uitzonderlijk weinig plotontwikkeling kent. Polly wordt op de eerste bladzijde als zesjarige door haar vader afgeschoven naar haar tantes in het gele huis aan de Engelse kust, voor een hele lange periode. Op een logeerpartij bij een kennis van de familie in York na, blijft ze daar namelijk de rest van haar leven wonen. Een niet bijster opwindend bestaan dus, maar dat ambieert Polly ook niet. Ze heeft immers een boek. Hét boek: Robinson Crusoe.

Voor haar is dat boek als basecoke voor een crackhead; ze kan geen dag zonder. Wie had kunnen denken dat een ‘simpel’ avonturenboek uit 1719 zoveel diepgang bevatte? Ik niet. Maar Gardam wel: door dit hele boek heen verbindt ze citaten uit Crusoe met het leven van Polly Flint. Zoals dit citaat, gevolgd door haar overpeinzingen:

“’SLECHT

Ik heb geen verdediging of mid-

delen om verzet te bieden

maar

GOED 

Ik ben gestrand op een eiland

waar ik geen wilde beesten zie.’

Ik zou hem wel hebben gemogen, dacht ik. Robinson. Hij hield ervan de dingen duidelijk te maken. De hoopgevende dingen op te schrijven. Zo verstandig en dapper. Zo sterk en knap. Hij deed echt zijn best zijn zelfrespect te bewaren. Natuurlijk was hij een man, dus dat was makkelijker. Uit hem kwam niet elke vier weken bloed gestroomd tot hij oud was. Hij zou zich nooit walgelijk voelen.”

Polly beleeft dus niet veel buiten haar eigen stoffelijke omhulsel, behalve dan dat vloeiende bloed, best een venijnige observatie ten opzichte van de ‘zorgeloze’ Robinson. Het voordeel van haar voortkabbelende leven is dat ze zich nooit verveelt, maar het nadeel is dat ze geen ‘real life’ ervaringen opdoet. Zodat ze al snel neigt naar een tikje wereldvreemdheid. Dat blijkt als ze gaat logeren bij Mr. Thwaithe, een oude, rijke Engelsman en in aanraking komt met de echte buitenwereld. In een fraai stukje conversatie praat Polly met één van de gasten van Mr. Thwaithe. Polly zegt:

“Daarna dwaalde ik wat rond in de hoop dat ik Mr.Thwaithe zou zien. Ik had gehoord dat hij na het ontbijt ergens was gaan wandelen en ik wilde dat hij me mee had gevraagd… Hij was waarschijnlijk via Thoralby en Roundstone gegaan.

‘Thoralby?’

‘De Joodse mensen wonen in de buurt van Thoralby’

‘Joodse mensen?’

‘Ja, Ze wonen in de buurt van Thoralby.’

‘Bedoelt u een soort … stam?’

Ik begreep haar niet en wist ook niet waarom ze lachte. Ik had nog nooit Joden ontmoet, zoals ik ook nog nooit een zwart iemand had ontmoet of een rooms-katholiek. Joden kwamen voor in het Oude Testament.”

Zo krijgen we de gedachten – alle gedachten – van Polly voorgeschoteld. Weliswaar goed geschreven, afwisselend, gekruid met subtiele humor en met interessante terzijdes, maar hoe zal ik het zeggen, het is een beetje veel van hetzelfde. Ergens halverwege het boek gaat dat net zo tegenstaan als elke dag runderkogelbiefstuk eten. Je snakt als lezer naar afwisseling, een uitbraak, Polly’s uitbraak van al die onvervulde verlangens, maar die komt niet. Dat verminderde mijn leesplezier ten lange leste, maar zegt meer over mij dan over de kwaliteit van Jane Gardam’s boeken.

Enfin, laat u niet ontmoedigen door mijn ongeduld. Dit is een subtiel prachtboek. Zoals dit laatste citaat bewijst. Hier blijkt hoe diep de bewondering van Polly zit voor Crusoe. Hoewel, bewondering?

“Maar waarom was het zondig dat Robinson Crusoe naar vrijheid, avontuur en de vreugden van het reizen hunkerde? Waarom was het verkeerd dat hij zijn saaie huis in Yorkshire en het degelijke alledaagse middenklassebestaan in Hull de rug toekeerde en toegaf aan zijn instinctieve verlangen naar de zee?

Omdat God dat zo had bepaald…

O, ik benijdde hem. Ik benijdde hem niet om zijn leed en zijn berouw, maar om zijn vermogen tot vechten, tot analyseren, en zijn zeemanschap waardoor hij altijd precies wist waar hij was…

O, ik benijdde hem zo.“

 

Sterren ***

ISBN: 9789090354989

Uitgeverij: Cossee

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

A.F.Th. van der Heijden – Tonio

Onbeschrijflijk verdriet

Als er een verdriets-top-tien zou bestaan (vast wel, maar ik heb niet de moed hem op te zoeken), dan staat het overlijden van je kind daar absoluut bovenin. Voor ouders is het ondenkbaar dat je je zoon of dochter moet gaan begraven, in plaats van de natuurlijke gang van zaken – als ouder sterft men het eerste. Zulk ondenkbaar verdriet overkwam Adri van der Heijden en Mirjam Rotenstreich toen hun zoon Tonio overleed.

Van der Heijden zou van der Heijden niet zijn als hij daar geen boek van maakte, door innerlijke noodzaak gedreven. Hij begon te schrijven vanaf het moment van het ongeluk (Tonio werd na een avondje uitgaan in Amsterdam op de fiets geschept door een automobilist en overleed in het ziekenhuis aan zijn verwondingen) en toen hij stopte, was daar deze ‘requiemroman’.

Het moet een Sisyphusarbeid zijn geweest, jezelf aan je haren door de inktzwarte poel van ellendige herinneringen of erger nog, vreugdevolle herinneringen, te slepen. Van der Heijden doet dat grondig. Hij begint op het punt waarop hij en zijn zwangere vrouw de naam ‘Tonio’ geven aan het nog ongeboren kind. Daarna springt hij vooruit in de tijd naar het doordringende gesnerp van de deurbel, jaren later. Er staan agenten voor de deur met het verzoek mee te gaan naar het ziekenhuis, waarin hun zoon op de intensive care ligt. In kritieke toestand.

Nauwkeurig als van der Heijden te werk gaat, houdt hij die uitdrukking ‘in kritieke toestand’ aan alle kanten tegen het licht. Wat betekent het eigenlijk? Kritieke toestand, maar nog niet dood dus? Of zo kritiek dat er geen sprake meer is van een levenskans? Of iets ertussenin? Onderweg naar het ziekenhuis blijft hij daarmee tobben, tot andere, somberdere gedachten het overnemen.

Op verschillende sporen gaat het verhaal verder. Enerzijds vader en moeder, wachtend aan het bed in slopende spanning van het wel of niet overlijden van Tonio. Anderzijds de geschiedenis van hun zoon vanaf zijn geboorte tot aan de laatste dag in zijn ouders huis. Die lijnen raken elkaar prachtig als het ontstaansproces van het kind gespiegeld wordt aan het afbraakproces dat zijn dood uiteindelijk is.

Gebruikmakend van de licht archaïsche en ja, ook bombastische volzinnen die we van hem gewoon zijn, besteedt de schrijver meer dan de helft van het boek aan herinneringen. Elke flard, elk spoor, elke geur, elke kleur, elke situatie, elke anekdote, elke invalshoek, hoe zijdelings ook, wordt benut om op Tonio terug blikken. Het beeld van hoe hij was, in deze of gene situatie, wat hij deed, hoe hij reageerde, hoe mooi hij was, hoeveel hij voor de ouders betekende. Het is alsof een beeld herschapen moet worden van de zoon, hun mooie zoon, zo meedogenloos uit hun leven gerukt.

Het meest tragisch is dat ondanks al die inspanningen, alle opgediepte stukjes leven, alle korrels opgeraapte geheugenstof, elk afgestoft beeld van Tonio, het verdriet toch niet te vatten is. Dat gevoel van de achterblijvers is niet te beschrijven, behalve misschien met deze zin: “Het verdriet hield zich koest – maar wel met elke vezel gespannen, klaar om toe te springen.”

Sterren ****

ISBN: 9789023467014

Uitgeverij: Querido

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Paul Frissen – Staat en taboe

Baas over eigen euthanasie?

Ergens halverwege de vorige eeuw in de Verenigde Staten van Amerika, een verlaten weg in de prairie. Een gebutste auto rijdt de weg af en stopt in de berm. De inzittenden zijn een man van 82 en een vrouw van 86. De man zet de motor af, omhelst en kust zijn vrouw, pakt uit het dashboardkastje een revolver en schiet zijn vrouw eerst een kogel door haar hart, vervolgens zichzelf de laatste kogel door zijn hart.

Waargebeurde euthanasie, alleen op een wat directere manier dan wij anno 2018 gewend zijn. Wij Nederlanders praten sowieso niet zo druk over dat onderwerp – je zult het niet op een verjaardag langs horen komen. Toch is euthanasie een belangrijke zaak, alleen staat niet iedereen stil bij de problematiek van het voltooide leven. Voor wie zijn geest wel wil slijpen is er nu Staat en Taboe van Paul Frissen dat buitengewoon grondig, om niet te zeggen uitputtend ingaat op alle aspecten van de ‘goede dood’.

Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag en hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University. Hij benadert het onderwerp euthanasie vanuit “het perspectief van de staat en zijn geweldsmonopolie.” Kort gezegd: De staat is een gemeenschap met grenzen en verboden en heeft om die te bewaken het geweldsmonopolie. Om verschillende redenen (ordebewaking bijvoorbeeld) mag de staat burgers doden. Maar mag de staat ook burgers toestaan zichzelf te doden? En tot welke extensie? Zonder limiet, in elke situatie, iedereen?

Nee, betoogt Frissen, er moeten grenzen zijn aan wat de mens zichzelf op dit gebied kan aandoen. In een uitputtende rondgang langs bronnen uit de rechtsgeleerdheid, filosofie, psychologie en staatskunde, komt hij ten langen leste tot de conclusie dat de staat het monopolie op (zelf)doding in handen moet houden. De grenzen alsmaar verleggen is een heilloze weg.

We bevinden ons namelijk op een hellend vlak. Zo is de definitie van euthanasie in het liberale Nederland in de loop der jaren al behoorlijk opgerekt. Zelfdoding op zich is niet strafbaar. Hulp bij zelfdoding wel, tenzij het door een arts en met redenen omkleed gebeurt. De dokter heeft de sleutel van de medicijnkast, zoals dat heet. Iemand die vroegtijdige levensbeëindiging verlangt, moet een arts hulp bij zelfdoding vragen. Er moet dan wel sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Aan de dokter om vast te stellen of dat zo is.

Volgens Frissen is die dokter als poortwachter de uiterste limiet. Zelfbeschikking verder naar de burger toeschuiven is een brug te ver. Om die visie te verdedigen geeft hij uitgebreid uitleg over het ragfijne verschil tussen grenzeloos en grenzenloos, over de historische betekenis van de grens tussen leven en dood, en waarschuwt hij voor het gevaar dat taboes verdwijnen: onttaboeïsering, geweldig woord.

Voor als dit allemaal te abstract is, hier een paar citaten:

“De vraag aan wie het leven toebehoort, wordt – zeker vanaf de vorige eeuw – steeds eenduidiger beantwoord: ‘aan mijzelf.’ Suïcide als autonome handeling is een uniek menselijk fenomeen. Als God door de mens dood kan worden verklaard, dan is het doden van de mens een logische vervolgstap.”

En:

“Ik zal betogen dat taboes en taboeïsering in elke culturele orde onvermijdelijk zijn. Ze zijn noodzakelijk voor de instandhouding van deze orde. […] Taboes en taboeïsering liggen ten grondslag aan en vertalen zich vaak in grenzen en verboden. Grenzen en verboden – cruciale fenomenen in het politieke domein – beperken en beschermen de burger. Ze beperken zijn vrijheid om de vrijheid van andere burgers te beschermen, en ze beschermen de burger tegen de staan als deze grenzen wil overschrijden en verboden wil schenden.”

Een interessante visie, die niet iedereen zal delen. Sommigen zullen liever de eigen regie tot de laatste snik houden, desnoods met een revolver. Maar daarover kunnen we in ons vrijgevochten landje gelukkig discussiëren. Hebben we meteen een mooie aanleiding om dit heikele onderwerp meer uit het verdomhoekje te halen en nog meer duidelijkheid te scheppen.

Sterren ***

ISBN: 9789024424207

Uitgeverij: Boom

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Jeffrey Deaver – Obsessie

 

Op het verkeerde been

Het is niet dat deze thriller alleen over seks gaat. Maar wel dat de aantrekkingskracht tussen man en vrouw hier een grote rol speelt. Zo groot dat de vrouwelijke advocate die verliefd wordt op de mannelijke bankier en het allemaal (excusez le mot) over zich heen krijgt, haar scherpte uit het oog verliest. Dat brengt haar op gevaarlijke dwaalsporen.

Wat hebben we in handen? Een boek dat J.B. Butler, Londense advocate en journaliste, zo solide als een wetboek in elkaar metselde. Ze plaatst advocate Francine Day geloofwaardig in de rol van drukbezette verdediger van goed in de slappe was zittende cliënten. Op het oog succesvol, slim en taai, heeft Francine toch een paar verborgen gebreken. Een bipolaire stoornis waarvoor ze medicijnen slikt, om eens wat te noemen, en de verlokking van een paar limonadeglazen sterke drank die nooit ver weg is.

“De wodkafles stond nog steeds op de keukentafel, waar ik hem de avond ervoor had achtergelaten. Heel even kwam ik in de verleiding hem helemaal leeg te drinken. In plaats daarvan dwong ik mezelf een glas water te drinken, waarna ik de douche in stapte en het water zo heet maakte als ik maar kon verdragen, en daarna zo koud als maar kon.”

Ondanks deze kleine ongemakken handhaaft Francine zich goed in het haaiachtige advocatenwereldje. Door haar niet aflatende ijver dreigt ze zelfs promotie te maken. Totdat nieuwe cliënt en alfaman Martin Joy van haar diensten gebruik gaat maken. Hij wil scheiden van zijn jetset-vrouw Donna Joy zonder het grootste deel van zijn miljoenen kwijt te raken. Francine neemt de zaak aan, maar de ongebreidelde uitwisseling van feromonen tussen haar en Martin stort hen in een heftige relatie. Obsessief zelfs, bij wijze van titelverklaring.

Naarmate de verhouding langer duurt, lijkt Martin Joy echter niet helemaal los van zijn vrouw gekomen te zijn. Dat merkt Francine, en in een wankelmoedige stemming haalt ze een paar onhandige manoeuvres uit. Als op een bepaald moment Donna Joy spoorloos verdwijnt, keren die manoeuvres zich tegen haar en beginnen de echte problemen.

J.L. Butler heeft deze pageturner slim in elkaar gestoken. Zo ontwaren we de contouren van een Boeketreeks-techniek: succesvolle maar onzekere advocate moet samenwerken met getormenteerde maar extreem sexy held. Alleen het litteken op zijn gezicht ontbreekt nog. Ze weet dat het onverstandig is, maar laat zich door hem inpalmen. Als het te laat is, komt ze achter de ware motieven en moet ze scherven ruimen.

Een ander sterk punt is de waarheidsgetrouwheid van het advocatenmilieu. Zonder moeite gaat de lezer mee in de torenhoge stapels dossiers, de absurde werkdruk, de lange, eenzame avonden achter de laptop op zoek naar juridische informatie, de spanning op leven en dood in de rechtbank.

En uiteindelijk dus de kunst van de misleiding. Dat heeft de schrijfster goed gesnopen; zet de lezer zo af en toe op het verkeerde been en je bent verzekerd van een oplopende nieuwsgierigheid. Hoe eindigt het? Wie is nou echt de dader?

 

Sterren ***

ISBN: 9789402731200

Uitgeverij: Meulenhoff

Ook verschenen op De Leesclub van Alles