Jeroen Brouwers – Cliënt E. Busken

Jeroen Brouwers – Cliënt E. Busken

Hendrik Groen met een Kalasjnikov

Het is lastig te pinpointen waar de charme van dit door cliënt E. Busken op papier geslingerde schotschrift precies in schuilt. Zit het in de compromisloze opzet: een oude man die rolstoelgebonden zijn laatste dagen in een sterfhuis slijt en dat op papier zet? Of in de taal: een eruptionele stroom om zich heen bijtende woorden, geregen tot snerpende zinnen, achter elkaar gezet tot een achtbaanverhaal? Of de allesdoorrijgende woede over het hulpbehoevende bestaan als kwijlende seniel-in-een-rolstoel? Of gewoon de kracht van woorden, uitermate welgekozen woorden?

Dat zou de stille kracht hier weleens kunnen zijn: de woorden. De mysterieuze Busken spant de taal bruusk voor zijn chariot om zijn punten te maken. Dat doet hij in barokke zinnen, half af soms, vol elkaar verdringende woorden, associatieve lettergroepen, onomatopeeën of soms alleen klanken. Het zijn uitstootsels van taal die de tekst iets rococo’s meegeven, iets ongrijpbaars maar tegelijk in één oogopslag de bedoeling van de schrijver weergevend.

Die bedoeling varieert sterk per zin maar kan getypeerd worden als niet vrolijk. De cliënt is ongelukkig met zijn huidige toestand. Hij kan alleen nog zijn zinnen metselen, die soms vermomd zijn als achteloos maar in werkelijkheid dodelijk venijnig uitpakken, zoals wanneer E. vanaf het gazon observeert:

“Daar liep een werkman de vijverborder met gif te vernevelen, de doos met Zyklon B als een bochel op zijn nek, aan de doos zat een slang en aan het eind daarvan een douchesproeier.”

Of als E. zit te kijken naar de ingang van het gesticht, zoals hij het zelf noemt:

“De poort gaat geluidloos open. Als ik mijn lichaam kon gebruiken als in mijn godentijd zou ik nu proberen naar buiten te sprinten, de vrijheid in.” De hele geschiedenis van een afgetakeld lichaam in één woord: godentijd.

Of de frustratie van het tot onzelfstandige rolstoelonbekwame gemaakt zijn, als E. een voortgangsgesprek heeft met mevrouw Carola:

“Door haar zit ik hier, in dit zogeheten zorgcentrum of hoe het wordt genoemd, in deze wielstoel, in deze riemen met een fluitje aan de hartkant van mijn overhemd. We houden u een poosje hier, meneer Busken. Het is onverantwoord u weer naar huis te laten gaan. Voor uw eigen welbevinden, uw eigen blaatblaat kokkelkokkel. O ja godverdomme? brulde ik haar in d’r gezicht, dat zullen we nog weleens zien. Wat denk jij wel wiewat je bent, geblutste mafklapper, en tegen wie je het hebt. Weet jij wel wie ik ben. Ik ga zelf over mijn welbevinden en daar heb jij met je lurpse blauwe gepenkop geen spleet mee te maken of iemand anders hier lazer op.”

De taal die Brouwers uitslaat bij monde van de voornaamloos blijvende E. geeft de helse gedachtewereld van een tegen wil en dank in een verpleegtehuis verblijvende oudere weer. Dat thema is niet bepaald nieuw, denk aan ‘De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween’ of ‘Het dagboek van Hendrik Groen’, maar nog maar zelden met zo’n vuurspuwende kracht uitgevoerd. De oude meester is het miraculeuze spel met de woorden nog niet verleerd.

Ook verschenen op De Leesclub van Alles

Sterren: ****

Uitgever AtlasContact

ISBN: 9789025455941

Herman Pleij – Oefeningen in genot

 

Herman Pleij – Oefeningen in genot

Den gheest is ghewillich maer ’t vleesch is cranck

Hoe ging het er qua vleselijke liefde aan toe in vroeger tijden? Voor wie al een tijdje met die vraag loopt, is er nu ‘Oefeningen in genot – Liefde en lust in de Middeleeuwen’ van Herman Pleij. Een boek van obese afmetingen, dat nu door de connaisseur kennishongerig gelezen kan gaan worden. Aangemoedigd door Herman zelf in DWDD waar hij zijn pennenvrucht aankondigde staand op de tafel, een scabreus gedicht declamerend, wat de verkoopcijfers waarschijnlijk geen kwaad gedaan heeft.

Soepel leesbaar is het absoluut. Als geoefend docent trekt de schrijver zijn publiek moeiteloos de les in met een foto van een beeld van Maria Magdalena. Een naakte Maria met weelderig loshangend haar, dat herinnert aan het onkuise leven van de bekendste maagd uit de geschiedenis. Loshangend haar, licht het eerste hoofdstuk toe, was toentertijd een teken dat het desbetreffende meisje losse zeden had.

Na de foto bespreekt de schrijver via teksten als ‘d’Meisken metten sconen vlechten.’ en het ‘Antwerps Liedboek van 1544’ de rol van meisjes met loshangende haren. Soepel gaat hij over naar andere tijdgebonden schoonheidskenmerken, zoals het ‘kuiltje in haar kin’. Vorsten en andere hooggeplaatsten lieten zich op schilderijen afbeelden met zo’n puntje, grachtje, dalletje of spleetje in hun kin. Met kwinkslagen, in toegankelijke taal, krijgt de lezer alle informatie voorgeschoteld.

Daarna gaat Pleij door met de vraag ‘Hoe praat je over de intieme liefdesverrichtingen en de daarbij betrokken lichaamsdelen?’ Doe je dat in verhullende termen of recht voor zijn raap? Voor beide methodes is wat te zeggen, zo blijkt. Tenslotte legt hij uit dat alle teksten waaruit hij hier citeert, bedoeld waren als speelteksten die door acteurs of voordragers ten tonele werden gevoerd en zijn we 28 bladzijden verder. En dit is nog maar hoofdstuk 1.

Kortom: de hoogleraar gaat grondig te werk. Na een paar hoofdstukken doemt de rode draad in het boek op; de strijd tussen de kerk en het volk als het gaat om seks. De kerk ontmoedigde alle andere seksuele handelingen dan strikt voortplantingsgericht. Het volk dacht daar dwarstegengesteld over en bracht seks zoveel mogelijk in de praktijk. Voor de kerk kwam het daarom rond 1490 erg goed uit dat geslachtsziekten toenamen:

“Zo gauw men aan het einde van de vijftiende eeuw geslachtsziekten begonnen te herkennen, werden deze gezien als een gesel van de Heer. Die greep immers telkens in als het uit de hand liep. En deze keer moesten het de onnoembare seksuele dwalingen zijn die zijn toorn gewekt hadden… Tegelijkertijd bleek daaruit dat God maar één keer hoefde toe te schieten met zijn straf, want daarna deed de besmetting haar eigen werk onder begeleiding van de duivel. Soms gingen God en de duivel hand in hand, en niet zelden trad de duivel op als uitvoerder van de goddelijke straffen.”

Pleij wandelt fluitend, links en rechts informatie strooiend, door erotiek in de middeleeuwen, de tekst verluchtend met zijn humoristische schrijfstijl. Op die manier krijgt de lezer veel informatie te verwerken, maar nooit op een drammerige manier. De feiten, fabels en fluwelen gordijnen waarachter zich van alles afspeelt, komen met een kwinkslag. Wel valt op dat door het boek heen, voor verschillende onderwerpen, uit dezelfde basisteksten geciteerd wordt. Dat zal onvermijdelijk zijn maar wekt soms een gevoel van herhaling op. Verder is er niks mis met deze bloemrijke pil, hij is laagdrempelig en een encyclopedie vol wetenswaardigheden. Van harte aan te bevelen voor iedereen die wil weten of de geest altijd al gewillig was, en het vlees inderdaad zwak.

Sterren ***

ISBN 9789044642803

Uitgeverij Prometheus

Ook verschenen op De Leesclub van Alles

Özcan Akyol – Generaal zonder leger

 

Özcan Akyol – Generaal zonder leger

Een afrekening in het literaire milieu

De anekdote waarmee het Boekenweekessay van 2020 begint is al voor de verschijningsdatum tot een relletje uitgegroeid. Wie het gemist heeft: Özcan, beter bekend als Eus, maakt vóór een van zijn optredens in het land een praatje met de plaatselijke boekhandelaar. De man verzucht: ‘De vrouw van de bakker, een paar panden verderop, stond van de zomer plotseling ook in mijn winkel – voor het eerst. Ze kocht voor haar vakantie vier boeken van Riley. Normaal zie ik dat soort volk nooit. En eerlijk gezegd, onder ons, ik weet niet eens of ik daar zo blij mee ben.’ Oeps. Het is de vraag of de man in zijn woonplaats nog over straat kan.

Maar het citaat past wel perfect in Eus’ betoog: de literaire wereld moet hoognodig iets aan zichzelf doen. In dit tamelijk langdradige essay trekt hij van leer tegen de houding van literair Nederland en eigenlijk het hele boekenvak. Dat zou lijden aan een in zichzelf gekeerde houding en het onvermogen onder hun eigen glazen plafond-meetlat door te kijken. Ook hekelt hij het algemene dedain van (literaire) schrijvers/uitgevers – want wat is er mis met ‘gewone’ boeken en schrijvers? Of een beetje spektakel rondom bijvoorbeeld een boeklancering?

Zijn doel is nobel. Hoe krijgen we ooit jongeren gemotiveerd om een boek op te pakken, laat staan te lezen, als we niet eens met ze in gesprek willen gaan? Met een aantal voorbeelden laat de schrijver zien hoe het contact tussen de grachtengordelelite en de working reading class niet best is. Sterker: er is amper contact, althans niet tussen de schrijvers en het volk. Alle interactie vindt plaats in hun eigen scribentenbubbel:

“Ik wil maar zeggen: er wordt enorm veel over boeken geouwehoerd, volgens mij kun je bijna elke dag wel naar een literair evenement, alleen levert dat in de praktijk bar weinig op. Als die schrijvertjes weer aan het oreren zijn over hoe het allemaal hoort, moet ik denken aan een generaal zonder leger. Iemand die onverstoorbaar op een podium staat en zijn strijdplan uitlegt, compleet met tekeningen en strategieën, terwijl er niemand luistert. De manschappen zijn uit verveling wat anders gaan doen. Waar is eigenlijk de oorlog? De generaal heeft geen leger. En deze schrijvers hebben geen lezers. Desondanks blijven ze met veel aplomb anderen uitleggen hoe het allemaal moet.”

Ool literaire critici krijgen ervan langs, zoals Jeroen Vullings die het goedbedoelende boekenpanel in DWDD afkraakt. Er is zelfs sprake van een soort inteelt in boekbesprekende kringen: ons kent ons en dat leidt soms tot merkwaardige, niet geheel realistische recensies. Deze stelling wordt overigens geïllustreerd met enkele inderdaad tot nadenken stemmende voorbeelden.

Zo zet Eus langzaam opbouwend en het synoniemenwoordenboek niet sparend, zijn grieven uiteen. Zoals we van hem gewend zijn lardeert hij zijn teksten met grappen en grollen. Dat maakt alles prima leesbaar voor een breed publiek, geheel passend in zijn eigen verhaal. De overkoepelende conclusie komt pas tegen het einde van het essay. Voor de oplettende lezer komt die niet meer als een volslagen verrassing.

Sterren ***

ISBN 9789059655171

Uitgeverij Prometheus

Ook verschenen op De Leesclub van Alles

Annejet van der Zijl – Leon en Juliette

Romantiek in tijden van gruwel

‘Een liefdesgeschiedenis’, heet het boekenweekgeschenk van 2020: de levensloop van Leon en Juliette gereconstrueerd door Annejet van der Zijl. Gereconstrueerd want waar gebeurd: een huwelijk tussen blank en zwart in een tijd en gebied waar zulks uiterst ongebruikelijk was.

Wie waren die twee? Leon Herckenrath is een jongeman die in 1818 het dan totaal kansarme Nederland de rug toekeert. Met de hartelijke groeten én het dringende advies van zijn familie om aldaar fortuin te gaan maken wordt hij naar Amerika gestuurd (en schopt het daar inderdaad tot zeer succesvolle zakenman).

Juliette Louisa McCormick is het gekleurde (slaven)meisje dat Leon na verloop van tijd daar tegenkomt – zij wordt zijn levensgezellin. Romantisch? Absoluut. Gevaarlijk? Dat nog veel meer. Leon strijkt na zijn vertrek uit Nederland neer in Charleston, een welvarende Amerikaanse plaats die ondanks de vrolijke naam de meest onbarmhartige slavenpraktijk van het hele Zuiden in stand houdt.

Ze ontmoeten elkaar op het moment dat zakenman Leon, door de koorts geveld, door slavenmeisje Juliette verpleegd wordt. Blijkbaar maakte dat zoveel indruk op hem dat hij haar later weer opzocht. Met nog later een huwelijk en kinderen tot gevolg. Dat alles kon eigenlijk niet in het rouwdouwerige Charleston: de slavernij en de burgerij waren strikt gescheiden werelden. Het systeem schreef voor dat de burgerij (lees: plantagehouders) de slaven er met harde hand onder hield. Een liaison tussen Leon en Juliette was dus alleen mogelijk in het verborgene, maar blijkbaar speelden die twee dat toch klaar.Tot zover het mooie – en rooskleurige – gedeelte van dit verhaal. Alle andere omstandigheden in Charleston waren zo grof en wreed dat ze de roze wolken waarop de twee geliefden zweefden, gemakkelijk verduisteren. Mensonterend is het nog veel te zwakke woord voor de manier waarop toen in het zuiden van Amerika en met name in Charleston, de slaven behandeld werden. De huiveringwekkende details geven we hier niet: ze zijn in ruime mate in het boek te vinden. Het zijn diezelfde details die de slavernij in stand hielden, en op zeker moment zoveel protest uitlokten dat kort daarna de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak.

Van der Zijl hanteert haar geschiedkundige pen met verstand van zaken. Niet voor niets schreef ze al een aantal biografieën, waarvan ‘Sonny Boy’ de bekendste is. Ook hier mengt ze historische feiten met vertelkunst en bouwt zo een boeiend, soepel leesbaar verhaal op. Wel gaat ze met zevenmijlslaarzen door de levens van de hoofdpersonen; wellicht heeft dat iets te maken met een zinnetje in de verantwoording van de schrijfster: ‘Te zijner tijd zal uitgeverij Querido een uitgebreide versie van dit boek publiceren.”

Niettemin beleven we hier in bloemrijke taal een ‘onmogelijke’ liefde mee tijdens een belangrijk kantelpunt in de wereldgeschiedenis. Een sterk verhaal, een hartverscheurende histoire d’amour en een intens sombere blik op een trieste periode uit de Amerikaanse geschiedenis. Dit boek heeft het allemaal. Lees en huiver.

Sterren: ****

ISBN: 9789059655133

Uitgeverij: CPNB 

Ook verschenen op De Leesclub van Alles