Brian Wildsmith – Een kerstverhaal

Weinig nieuws onder de sterren

Er zijn twee soorten kerstverhalen. Het oude, Bijbelse, op het feest der herkenning mikkende verhaal en het nieuwe, verrassende, de lezer op het verkeerde been zettende verhaal.

Bij de tweede soort blaast de schrijver (m/v) de lezer omver met gekke invallen, vernieuwende inzichten, breinkietelende ideeën. De schrijver moet hier van goeden huize komen om bevrediging bij de lezer te bereiken. Voor het oude kerstverhaal wordt het bekende Bijbelse verhaal verwacht, zonder fratsen graag. Een klein beetje bling mag wel, wat gekleurde sterren of een iets moderner uitgedoste Wijze uit het Oosten, maar uitbundiger dan dat mag het niet afwijken van het origineel.   

Het luistert dus nauw en er is geen automatische succesgarantie bij het uitbrengen van een oud ‘nieuw’ kerstverhaal. Hoe brengt Brian Wildsmith het er hier met ‘Een kerstverhaal’ van af? Als het aan de achterflap ligt, is het een gelopen race:

“Dit prachtig geïllustreerde verhaal over een klein meisje dat samen met haar ezeltje op reis gaat naar Bethlehem is een echte kerstklassieker. Het is een mooi geschenk om met de hele familie van te genieten tijdens de feestdagen.”

De eerste indruk: met de uitvoering zit het wel snor. Het is een handzaam (cadeauformaat) boekje in fraai blauw met gouden opdruk. De contouren van een Oosterse stad ontwaren we onderaan de tekening, en een gouden ster straalt daar recht boven. De hint is niet te missen en blijft bovendien binnen het betamelijke. Binnenin zijn de tekeningen liefjes, zeer aaibare dieren, levensechte mensen en een realistische woestijnachtige omgeving.

Bij nadere bestudering blijkt dat dit boek in 1989 voor het eerst uitgegeven is. Het hoofdpersonage is een ezeltje, geboren lang geleden in een stad die Nazareth heet. Vanuit dit viervoetersperspectief beleven we het verhaal. Als het ezeltje negen maanden oud is, vertrekt zijn moeder met zijn beide baasjes Maria en Jozef op een lange reis. Rebecca wordt gevraagd of ze voor hem wil zorgen.

Eigenwijs als ezeltjes nu eenmaal zijn, weigert het te eten omdat het zijn moeder mist, dus pakt Rebecca water en voedsel en gaat samen met het ezeltje zijn moeder zoeken. Ze gaan op pad. Jozef en Maria achterna.

“De straten waren vol mensen, onderweg naar allerlei plaatsen en steden. ‘Heb je misschien een ezel gezien, met een man en een vrouw?’ vroeg Rebecca aan een reiziger. Hij antwoordde: ‘Ja, ik kwam ze tegen op weg naar Jeruzalem.’”

Zo vervolgt Rebecca haar weg tot ze bij een zekere herberg aankomen, die ook nog een stal heeft. Daar ontrolt zich de finale die – geen verrassing – de originele versie niet veel ontloopt. Terug naar de stelling in de tweede alinea: is er niet te veel gemorreld aan het oude verhaal? We hebben het perspectief van de ezel, en de luxueuze uitvoering, plus de verterende tekeningen, die allemaal goed te verteren zijn. En het oorspronkelijke verhaal wordt geen geweld aangedaan. Missie geslaagd.

Sterren: **

ISBN: 9789060388778

Uitgeverij: Christofoor

Ook verschenen op De Leesclub van Alles

 

Norman Maclean – Er stroomt een rivier doorheen

Intense relaties in een ruig landschap

“Terwijl ik op mijn stapelbed lag, realiseerde ik me dat dit eigenlijk toch niet de eerste keer was dat ik hem opmerkte. Ik wist bijvoorbeeld al hoe hij heette, Jim Grierson namelijk… Het was ook duidelijk dat ik hem al eerder had opgemerkt, omdat ik toen ik me begon af te vragen hoe ik het ervan af zou brengen als ik met hem moest vechten ontdekte dat ik het antwoord al wist…. Ik schatte in dat ik beter getraind was en dat ik hem wel een toontje lager zou kunnen laten zingen, als ik de eerste tien minuten wist door te komen. Ik gokte ook dat ik die eerste tien minuten waarschijnlijk niet zou doorkomen.”

Aan het woord is de naamloze hoofdpersoon van het tweede verhaal in deze bundel: “‘Houthakken, pooieren en ‘Je makker, Jim.’” De locatie is de slaapzaal in een van de houthakkerskampen van de Anaconda Company langs de Blackfoot River. Daar observeert de naamloze hoofdpersoon zijn maat voor het komende houthakkersseizoen, Jim geheten. Samen gaan ze van zonsopkomst tot zonsondergang elk aan een kant van een lange zaag dikke bomen omzagen, waarvoor ze per stuk betaald worden.

Geen baan voor watjes, blijkt al snel. Ofschoon de hoofdpersoon wel wat gewend is, moet hij toch zijn meerdere erkennen in Jim. Aan het eind van elke dag komt hij thuis in het kamp, half misselijk van inspanning, alle spieren protesterend tegen het beulstempo dat Jim er bij het zagen op na houdt. Die eerste inschatting was toch goed. Jim heeft niet alleen meer spierkracht: hij heeft daarbuiten ook meer pijlen op zijn boog. Hij werkt in de zomer in het houthakkerskamp en in de winter gaat hij ‘pooieren’, ofwel een vrouw opzoeken die voor hem het geld binnenbrengt terwijl hij luiert.

Het rauwe leven in de ongetemde bossen in Montana begin 1900 is de voedingsbodem voor alle verhalen die Maclean hier neerzet. Hij werkte zelf rond die tijd in die kampen, en ook voor de Forest Service als brandweerman. De neerslag van de bonkige types en hun nietlullenmaarpoetsen-mentaliteit die de streek daar bevolkten, maakt zijn teksten een leesfeest. Hij schrijft tongue-in-cheeck, met zelfspot, mededogen en een scherp oog voor soms absurde details, en spaart zichzelf niet.

In het lange titelverhaal komt zijn familie aan de beurt. Maclean schrijft met aanstekelijk mededogen over zijn vader, een dominee, die hem tot in het ridicule de details van het vliegvissen (die wonderlijk genoeg overeenkomen met aspecten van het geloof) bijbrengt. Zijn broer Paul, krantenjournalist, is de ruige kant van hemzelf, net zo oer als het rotsige landschap waar de rivier doorheen stroomt waarin de broers vliegvissen. Broer Paul wordt gehinderd door de onhandige neiging zich met zowel drank als vrouwen onmatig bezig te houden. Zo onmatig, dat hij altijd weer ergens in een donker steegje berooid wakker wordt, en door de brave broer weer uit de problemen gehaald moet worden.

Hoewel Maclean een plezierig verteerbare stijl hanteert, heeft hij de neiging iets te wijdlopig op een onderwerp door te gaan. Zo lezen we bladzijden lang over de strapatsen van Paul en het monnikenwerk van zijn broer om hem weer uit ergens van een vuilnisbelt, of achter een sleezy kroegje, op te halen. Ook de analogie tussen vliegvissen en religie wordt erg lang uitgesponnen – na vijf bladzijden weten we het wel. Kleine kritiekpunten slechts, die we de schrijver graag vergeven omdat er genoeg moois tegenover staat.

Sterren: ****

ISBN: 9789022592809

Uitgeverij: van Oorschot 

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Sophie Dahl, Lauren O’Hara – Madame Badobedah

Huppelende tekst en puntige tekeningen

Mabel woont op een beetje aparte plek, in een hotel. Haar vader is de directeur maar haar moeder is de BAAS. Vanuit de achterdeur van het hotel kun je naar de zee lopen tussen kruiptijm en stekelige distels door en dat doet ze op blote voeten, want ze is een avonturier. En avonturiers hebben zelden schoenen aan.

Een Roald Dahl-achtig meisje is ze, die Mabel. Ze heeft wel wat weg van diens onsterfelijke Matilda die zo eigenwijs was dat ze de slechte bedoelingen van haar ouders wist om te buigen in een positief eigen leven. Misschien heeft het er iets mee te maken dat Mabel is ontsproten aan het brein van Sophie Dahl, inderdaad de dochter van. Dit karakter heeft in elk geval de springerigheid, het anti-autoritaire en de pure lef die een heldin zo’n eh heldin maken.

Een heldin in het diepst van haar gedachten dan wel. Ze houdt zich op de vlakte, maar wel iedereen in de gaten. Omdat ze in een hotel woont, komen heel veel gasten voorbij. En wat is er nou leuker dan gasten stiekem te bespioneren? Vooral als die gasten er apart uitzien, zoals de nieuwe gast die op pagina 12 binnen komt:

“Ik gluurde omhoog.

Ze was oud, oud, oud. Met rode lippen.

Maar ze was niet alleen. Ze had bij zich:

twee honden,

            twee katten,

                        een schildpad

en 23 koffers, allemaal dicht om haar heen staand, als leden van een koor. Ik dacht: ze is vast nogal vervelend…

Ik gaf haar de tas aan. Het leek of er tien goudstaven in zaten. Ik gaf haar, geloof ik, ook een ijzige blik.”

De roodharige en –lippige dame is een blijvertje. Ze neemt haar intrek in kamer 32 en Mabel moet elke dag alle trappen op om haar dingen te brengen. Nadat ze haar wel drieënhalve minuut door het sleutelgat heeft geobserveerd, ontwikkelt Mabel de keiharde theorie dat de dame zonder twijfel een stokoude superschurk is, op de vlucht voor de politie. Eat that, oude schurkin!

Geen gebrek aan fantasie en sterke tekeningen bij dit prentenboek. De tekst is grappig huppelend en steeds perfect geschreven vanuit het perspectief van Mabel die zich ab-so-luut geen knollen voor citroenen laat verkopen. De vertaling neemt die vrolijkheid goed over, zodat de luchtige tone-of-voice moeiteloos in stand blijft.

De formidabele tekeningen van Lauren O’Hara passen uitstekend bij die tekst. Ze zijn puntig en verbergen details die pas op het tweede of derde oog opvallen. Mabel en vooral haar gezichtsuitdrukkingen zijn levensecht, net als de nuffige, chique uitstraling van Madame Badobedah. Mooi personage dat de boektitel met verve draagt.

Sterren: ****

ISBN: 9789060388785

Uitgeverij: Christofoor

Ook verschenen op De Leesclub van Alles