Roald Dahl – Brieven aan mijn moeder

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Brieven van een groot kind aan zijn moeder        

Toen Roald Dahl in 1967 een zware operatie aan zijn ruggengraat onderging, kreeg hij een telefoontje van zijn moeder. Ze zei het niet, maar wist dat ze ging sterven. Toen hij uit het ziekenhuis kwam was dat inderdaad gebeurd, maar kreeg hij de brieven die hij haar jarenlang had geschreven. Ze had ze alle ruim 600 bewaard, op stapeltjes met groen lint bij elkaar gebonden.

Van zijn tijd op de kostschool tot de glorie van een succesvol schrijverschap; gedetailleerd deed hij van alles verslag. Deze correspondentie werpt een ander – teder – licht op de band die Roald met zijn moeder had. Daarnaast geven zijn verslagen een prachtig beeld van het tot aan de nok gevulde leven dat Dahl heeft geleid, en zijn Britse flegmatieke omgang daarmee. De uitgave is in de gerespecteerde Privé-domein serie van de Arbeiderspers. Een herkenbaar chic omslag met daarin een kwalitatief prachtig boek, precies wat deze verzameling verdient. Het boek in je handen hebben is al een fysiek genoegen, en dan moeten we nog beginnen met lezen.

De eerste brief is van 11 oktober 1925. Roald was toen 9. Hij is dan net van de ene school afgehaald (omdat de hoofdmeester hem een ongenadig pak slaag had gegeven), en gek genoeg op een nog strengere geplaatst. Zijn moeder Sofie Magdalene zei dat ze dat deed omdat ze haar man, toen hij op sterven lag, had beloofd dat ze niet zou terugkeren naar Noorwegen voordat al hun kinderen een opleiding aan een Engelse kostschool hadden genoten. Het hoofd van die St. Peters School was een wrede man, die volgens een vriend van Roald “niets liever deed dan leerlingen afrossen.” De man hield ook scherp de uitgaande brieven van de leerlingen in het oog, zoals Roald later vertelde: “Om de gevaarlijke hoofdmeester te behagen die over onder schouder hing en meelas wat we geschreven hadden, meldden we allerlei geweldige dingen over de school.”

Ondanks die censuur zijn de brieven vanaf het begin levendig en optimistisch van toon. Februari 1927: “Lieve Mama, … gisteren hebben we een mieterse lezing gehad over holbewoners en Prehistorische dieren, van Mr Savory, hij geeft er elke periode een. Het interessantste van alles, hoe ze vuur maakten, ik heb in de tekening min of meer laten zien wat je ervoor nodig hebt, een boog …” Daaronder een ontroerend kinderlijke weergave van een stokje hout in een houtblok, dat razendsnel gedraaid moet worden en uiteindelijk warmte genoeg geeft om “een hoopje schaafkrullen” te laten ontvlammen.

De kleine Roald is een leergierig knaapje, pas in de latere brieven komen zijn cynisme en humor naar boven. In 1930 begint hij op de volgende kostschool Repton, waar zijn ontwikkeling vaart maakt. Hij bekwaamt zich in fotografie (later maakt hij daardoor als vlieger foto’s die in die tijd uniek waren), experimenteert met uitvindingen en krijgt van zijn moeder een motor, waarmee hij fanatiek door de omgeving scheurt.

Hitler

Na Repton treedt hij in dienst van wat nu Shell heet. Drankjes nemen in clubs en praten met “ouwe jongens” zijn nu de voornaamste bezigheden. Tot hij samen met een vriend uit een Duitse club wordt gegooid omdat ze een dartpijltjes gooien naar een foto van Hitler.

Hitler? Ja, oorlog, ook voor Roald. Hij volgt een pilotenopleiding en neemt actief deel aan de oorlog, tot hij crasht en zijn loopbaan als piloot is afgelopen. Alsof het zo moet zijn, begint daar pal achteraan zijn loopbaan als schrijver. Uit een brief van 13 mei 1942: “Lieve Mama, … Ik moet er al heel ver naast zitten wil ik hier geen grote sommen gelds kunnen verwerven met de RAF-verhalen die onze Britse persrakkers me laten schrijven. Mijn eerste – een kort stukjes van zo’n 4000 woorden is door C.S. Forester naar de grootste agent in New York gestuurd, en gister kwam de reactie…. ‘Het is buitengewoon – als hij het zelf geschreven heeft, is hij een natuurtalent met een superieure stijl: dit gaat zeker verkopen’!!”

Zo optimistisch als dat klinkt, zo hard vielen de volgende stappen op het schrijverspad tegen. Na de gouden greep van de RAF-verhalen, en daarna zijn Gremlin-verhaal dat verfilmd werd, stopte het succes. Hij schreef twee boeken die geen uitgever wilde hebben, en pas een aantal jaren later vond hij zichzelf opnieuw uit met de korte-verhalen-met-een-twist, die ook wereldberoemd werden. De kanjers van kinderboeken volgden daarna. Als je zoals ik Mathilda één van de betere kinderboeken ooit vindt, dan is het interessant om in de brieven van de jonge Dahl al de gebeurtenissen te zien die – aangedikt – in zijn kinderboeken terug komen. Alleen daarom is dit boek al een mustread.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Sterren ****

ISBN: 9789029514231

Uitgeverij: Arbeiderspers

Ook verschenen op Bazarow 

David Sedaris – Van je familie moet je het hebben

Hilarisch tot op het bot

David Sedaris werd in Nederland na 2010 bekend door zijn bundel Van je familie moet je het hebben. In Amerika was hij al eerder doorgebroken en wereldwijd verkocht hij tot nu toe ruim tien miljoen boeken. In de bundel staan hilarische verhalen over het leven in Amerika met Sedaris zelf als hoofdpersoon. De verhalen variëren nogal in kwaliteit, van heel scherp tot botweg flauw.

Eerst even terug in de tijd: in 2017 kwam Gestolen Voorwerpen uit, een eerste selectie uit de dagboeken van Sedaris. Dit boek werpt een interessant licht op de verhalen in Van je familie moet je het hebben; die zijn namelijk een soort uitwerking van de dagboeken. De schrijver noteert sinds jaar en dag opmerkelijke gebeurtenissen in een ouderwets notitieboekje, dat hij in zijn borstzak met zich meedraagt. Als je die korte notities leest, herken je de kiem van sommige verhalen in Van je familie moet je het hebben.

Met het dagboek in je achterhoofd komen bepaalde zaken in Van je familie moet je het hebben onverdund terug. De messcherpe observaties, de nietsontziende humor, de worsteling met het gay zijn (en de frustratie over de reactie van de buitenwereld daarop), het veelvuldige druggebruik en de kleurrijke figuren die hij ontmoet. Ook in Nederland.

In Zes tot acht zwarte mannen beschrijft hij de Nederlandse Sinterklaastraditie, die qua bizar-gehalte koren op zijn molen moet zijn geweest. “Een Nederlandse ouder heeft beslist een hachelijker boodschap voor zijn kinderen… ’De voormalige bisschop van Turkije komt vanavond langs met zes tot acht zwarte mannen. Het kan zijn dat ze snoep in je schoen doen, het kan zijn dat ze je in een zak stoppen en meenemen naar Spanje, en het kan ook nog dat ze doen alsof ze je schoppen. Wat het wordt weten we niet, maar we willen in elk geval dat je erop voorbereid bent.’”

De verhalen gaan over gebeurtenissen op buitenlandse reizen zoals in Nederland, curieuze scenes binnen zijn eigen familie, een uitstapje naar een Amerikaanse nudistenkamp, pardon nudistencaravanpark. In dat laatste verhaal (het beste naar mijn bescheiden mening) verblijft hij een week in een nudistenkamp. Geweldig geschreven door de constante naïeve verwondering die Sedaris aanhoudt bij elke confrontatie met een wereld wezensvreemd aan die van hem. Het begin zet de toon, als hij belt met de eigenaar. “Zelfs zijn stem klonk gebruind.” Een paar alinea’s verderop: “’Wacht, ik zal even uw gegevens noteren.’ Waar zou hij zijn pen bewaren, vroeg ik me af.”

Een genot om te lezen, deze ontluisterende inkijkjes in het leven van gewone mensen. Zijn familie blijft trouwens zeker niet buiten schot. Over elk van zijn gezinsleden vertelt hij wel een typisch verhaal. Dat is een probleem, onderkent Sedaris zelf ook. Ze willen hem niets meer vertellen over hun privéleven, omdat ze de gênantste momenten onbekommerd uitvergroot terugvinden in zijn verhalen. Dat realiseert hij zich ook, maar de drang om te schrijven is groter dan de schaamte. Niet zo fijn misschien voor de mensen die hij portretteert, maar voor ons lezers is het de grondstof voor een piekfijne bundel.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

 

Sterren: ****

ISBN: 9789048811540

Uitgeverij: Overamstel

 

 

 

David Sedaris – Gestolen voorwerpen

Eén stadium te vroeg

David Sedaris is hip. Hij werd in Nederland na 2010 bekend door zijn bundel Van je familie moet je het hebben, een optreden in College Tour en twee avonden in Carré. In Amerika was hij al eerder doorgebroken en wereldwijd verkocht hij tot nu toe ruim tien miljoen boeken. Gestolen Voorwerpen, een eerste selectie uit zijn dagboeken, leek me een goed moment om kennis te maken met David.

Dat was geen goed idee. Gestolen Voorwerpen is wat de omslag belooft: een selectie uit de dagboeken van 1977-2002. In de inleiding legt de schrijver uit hoe hij zijn dagboek bijhoudt. Hij noteert aan het eind – sinds kort aan het begin – van de dag opmerkelijke gebeurtenissen in een ouderwets notitieboekje, dat hij in zijn borstzak met zich meedraagt. Dat kan een ongeluk zijn, flarden van gesprekken, grappen, iets op de radio. Later werkt hij die aantekeningen uit tot leesbare stukken tekst. Sinds 1977 heeft hij zo’n acht miljoen woorden aan het dagboekpapier toevertrouwd. Dit eerste boek is dus nog maar het begin van een waarschijnlijk lange reeks.

Het probleem met een dagboek is dat voor de lezer de context ontbreekt. Een willekeurig stukje: “21 november 1977. West Virginia. In Cullowhee gingen Ronnie en ik elk ons weegs. Zij naar Raleigh, en ik zit nu onder een viaduct aan de snelweg te wachten tot de regen wat afneemt. Vandaag reden een paar mensen die waren gestopt lachend weg zodra ik dankbaar en opgelucht bij hun auto aankwam. Er liggen hier veel dode vogels. Ben rusteloos.”

Wat leren we hieruit? Het is november 1977, de schrijver is in de buurt van West Virginia. In Cullowhee gaan ene Ronnie en hij uit elkaar, de schrijver gaat liftend verder, waarbij hij merkt dat het a. lastig is een lift te krijgen en b. in deze streek automobilisten niet erg aardig zijn. En o ja, er liggen dode vogels. Goed om te weten, maar wel erg fragmentarisch.

Je kunt concluderen dat de schrijver een puntige schrijfstijl heeft, van zwarte humor houdt, gay is en daar vaak problemen door ondervindt, avontuurlijk is, en buitensporig veel opwekkende middelen tot zich neemt. Maar dat is niet genoeg om een boek boeiend te houden. Sedaris merkt dat zelf al op in het voorwoord: “…verwacht ik niet dat iemand dit van begin tot eind zal lezen. Het zal meer iets zijn waar je zo af en toe induikt, zoals in iemands jaarboek of een moppenverzameling.”

Zo verging het mij ook. Ik dook er af en toe in, maar het voelde als bitterballen snacken terwijl ik graag een driegangen maaltijd wilde. Dat lag aan het onaffe van die stukjes. Je zou het verhaal dat in dat korte stukje verborgen zit, willen lezen. Dus haalde ik zijn verhalenbundel Van je familie moet je het hebben erbij. Dat hielp. De verhalen in dat boek zijn briljant. Zwart, humoristisch, cynisch, spottend en met vaart geschreven: complete geschiedenissen die wel boeiden. Dit zijn de verhalen zoals ze in zijn dagboek staan, maar dan uitgewerkt. Voor mij zijn deze dagboekfragmenten één stadium te vroeg – maar voor de liefhebbers kan het een mooie aanvulling zijn op eerdere boeken.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Sterren: **

ISBN: 9789048832057

Uitgever: Lebowski

Gerard Donovan – De diefstal van Albert

Klein verhaal met hoge impact

“De kinderwagen stond daar zomaar.” Deze zin leidt de verontrustende geschiedenis in van een vrouw die in de Britse badplaats Margate een kinderwagen meeneemt. Met baby. Het kind krijgt van haar de naam Albert en ze verzorgt hem in haar (het is 1938) Austin Ruby. Met het kind in de Austin, haar ‘huis’, trekt ze langs een aantal andere badplaatsen aan de Engelse kust en merkt dat het toch wel lastig is, zo’n baby. Heel lastig zelfs. Na een paar weken wil ze het kind graag teruggeven aan de ouders, maar dat is moeilijker dan het lijkt.

Gerard Donovan schreef met De diefstal van Albert een schrijnend verhaal over eenzaamheid. De vrouwelijke hoofdpersoon heeft geen gezin, geen werk en binnenkort ook geen geld meer. Bovendien is ze behept met een minimum aan contactuele eigenschappen zodat voeling met de buitenwereld, of zoiets als een netwerk, er niet in zit. Tel daarbij een onvervulde kinderwens en de kidnapping van een baby is opeens niet meer zo vreemd. Ze doet het gewoon, de baby meenemen. Maar daarna pas ontdekt ze dat aan zo’n kidnapping consequenties kleven.

Vlak na haar daad is dat nog niet aan de orde. De vrouw zonder eigenschappen (laten we haar zo noemen) glijdt geruisloos tussen de mensen door. Ze is zo onopvallend dat ze onzichtbaar blijft in de menigte. Triest, maar in dit geval ook handig, omdat ze met een wederrechtelijk verworven baby rondsjouwt. De baby blijkt echter best veel lawaai te maken als hij honger heeft, en ook gevoed en verschoond te moeten worden. Dat allemaal op de achterbank van een kleine auto maakt dat haar impulsieve daad in haar gezicht ontploft. Teruggeven aan de ouders dan maar? Maar hoe?

Dat gaan we hier niet verklappen. Donovan weet het in elk geval spannend te beschrijven. Wat we tussen de regels door lezen is de wonderlijke vervorming die een menselijke geest krijgt bij extreme omstandigheden, zoals barre eenzaamheid en uitzichtloosheid hier, en zo wordt aangezet tot dit soort daden.

Veel woorden heeft Donovan niet nodig, maar ondanks het vrij korte verhaal staat de tekst vol rake uitdrukkingen en observaties. De hoofdpersoon: ”Ik had bij mijn geboorte een geschenk gekregen. Mijn gelaatstrekken zijn onopvallend… Mijn gezicht is bij de eerste oogopslag weer verdwenen. Ik zag mensen dikwijls al vergeten hoe ik eruitzag als ze nog naar me keken.”

Over het aangeplakte vermissingsbiljet van de gestolen baby: “Daar was hij, mijn lachende Albert. Zijn portret, in het midden vastgeplakt, wapperde heen en weer op de angstwekkende manier van een verdwijning: zo zag je hem, zo was hij weg.”

Ook haar auto, de Austin, blijft niet in het geheugen steken: “De wegen waren vol Austins, ze werden gecamoufleerd door hun aantal. Ze waren de ruimte tussen regendruppels in een bui. Niemand zegt: daar gaat een regendruppel.”

Over haar liefde voor Albert: “Ik wilde dat hij altijd de baby bleef die bij de eerste aanblik mijn hart had gestolen… In Alberts aanwezigheid smolt elke smet en schaduw in mijn binnenste weg. Hij was een spons voor alles wat er bij mij verkeerd was gegaan.”

Een aanrader.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

 

Sterren ****

ISBN: 9789046822722

Uitgeverij: Nieuw Amsterdam

 

 

 

Esther Verhoef – Nazomer

Minder is meer

Goed nieuws voor de fans van Esther Verhoef: haar nieuwe roman Nazomer is een leeskluif, dik genoeg voor een hele herfstvakantie. De leesflap lonkt intrigerend: Modeontwerpster Vivian D staat op het hoogtepunt van haar carrière. Haar bedrijf floreert, ze wordt op handen gedragen. Vlak voordat ze op een groot evenement in Parijs de rode loper betreedt, krijgt ze echter schokkend nieuws. Het dwingt haar na te denken over haar turbulente levenspad en een ingrijpende gebeurtenis die ze al tientallen jaren verdringt…

In heldere taal worden we als lezer vanaf de eerste zin het boek in gezogen. Hoofdstuk 1. Door de ogen van Vivian de succesvolle modeontwerpster beleven we haar voorbereiding op een evenement. Relaxt is het niet. Vivian staat strak van faalangst en algehele nervositeit. Een pilletje biedt uitkomst, en “Straks een glas champagne, meteen bij binnenkomst, dat versterkt de werking.”

De informatie over Vivians evenement krijgen we in kleine hoeveelheden toegediend. Na de eerste twee bladzijden met het pilletje en de champagne, schakelt het verhaal naar een ander hoofdstuk Een. We plonzen in een andere wereld, die van de jonge Claudia in de volière van opa Konings. Daar luisteren ze naar liedjes van Ronnie Tober en zoekt Claudia kleurige veren bij elkaar tot een mooi dessin.

Na vier bladzijden Claudia zijn we (2) weer bij Vivian, die in de limousine de interviewlijst van de aanwezige bladen, blogs en magazines op het evenement doorneemt. Daarna in (Twee) bij Claudia op school, worstelend met slecht gemaakte proefwerken omdat ze ’s nachts niet genoeg slaapt.

Het went snel, zo’n sandwichformule die schakelt tussen heden en verleden. Het wordt de lezer dan ook fijn gemakkelijk gemaakt door het verschil in hoofdstuknummering (1 en Een), de verschillende lettertypes en een andere opmaak. Deze lezer vond dat nogal overdone, alsof je zonder als die kunstgrepen het verhaal niet zou kunnen volgen. Ook neemt Verhoef wel heel ruim de tijd om het verhaal te vertellen. Als we de eerste echte sprong in de levens van Vivian en Claudia maken, zitten we op bladzijde 65, waar Claudia pubert en Vivian met mode-studiegenoten kennis maakt.

Zo maakt het boek nog een paar sprongen in die levens. De lezer leert meer over Claudia/Vivian, krijgt inderdaad een ingrijpende gebeurtenis voor de kiezen en wordt langzaam meegenomen richting ontknoping. Taaltechnisch is er niks mis. Verhoef schudt rake beschrijvingen moeiteloos uit haar mouw, bijvoorbeeld als Vivian teruggeworpen wordt op zichzelf en eenzaam in haar hotelsuite overblijft. “Doelloos loop ik door de suite met mijn pluche konijntje tegen me aan gedrukt. Zijn dunne oren zijn versleten door de jarenlange wrijving van mijn vingers, de beige draad schemert door op zijn witte buikje. Ik kan de keren niet meer tellen dat ik mijn neus ertegenaan duwde, de geur opsnoof…”

Ook het verhaal zelf ontwikkelt zich logisch, in de lucide taal die Verhoef als geen ander uit haar pen laat vloeien. En het is een goed verhaal, maar als je op zoek bent naar spanning, haalt het lange uitspinnen de vaart er een beetje uit. De boodschap die Vivian/Claudia ons tenslotte brengt is een mooie, in deze jachtige tijden het overdenken waard.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Sterren ****

ISBN: 9789026340550

Uitgeverij: AmboAnthos

 

 

 

Viktor Frölke – Het dispuut

Vrienden voor het leven

Weer een filosoof die Reve heeft gelezen, schoot me te binnen bij de eerste zin van Het dispuut: “’Gesteld dat ik een keus heb, dan kan ik iets doen, of ik kan niets doen,’ redeneerde Tristan Oleander bij zichzelf, op een zonnige herfstdag de Keizersgracht op fietsend, ‘maar als ik niets doe, kan ik net zo goed dood zijn, dus doe ik maar iets.’” Niet dat daar iets op tegen is, filosofen of Reve. Integendeel, die combinatie maakt een boek rijker, humoristischer en vooral beter geschreven.

Dat blijkt. Frölke zet zijn schrijftalent met verve in om het Amsterdamse Studenten Korps van binnenuit te belichten. Als hoofdpersoon Tristan Oleander zich aanmeldt bij het dispuut Multatuli, zet praeses Travaglino meteen de toon: “Sit! Daar op dat kleed. Wacht maar tot ik klaar ben. Je hebt mij ook laten wachten.” Een vernedering die stapsgewijs erger wordt, is al in het eerste hoofdstuk ingezet.

Terwijl Tristan op het kleed zit, is de praeses zijn comboylaarzen aan het poetsen, en wil ze dan aantrekken, maar dat lukt niet. Hij “…legde zijn voet, met de halflege laars in diens schoot en keek hem aan. ‘Aan die kant duwen, pik, dan trek ik aan deze kant.’” Tristan duwt tegen de laars, de eerste keer lukt het niet, de tweede keer schiet de voet in de laars en stoot de hak van de laars tegen Tristans mond. Een bloedlip is het gevolg. Met de dubbele achterstand die Tristan zo heeft opgelopen, gaat de preases over tot het verhoor. Hij achterhaalt de achtergrond en motieven van Tristan, en meldt dat hij aan de Beschaving deel mag nemen. Als Tristan die voltooit, wordt hij toegelaten tot Multatuli.

De ontgroening, of eufemistischer Beschaving, ondergaat Tristan met gemengde gevoelens. Eigenlijk is hij mordicus tegen dit soort onzin, maar om erbij te horen moet hij er doorheen. “Groepsdwang maakte dat hij een activiteit die hem tegenstond toch met verve uitvoerde; niet zozeer door de vurige wens erbij te horen, als wel de angst te worden buitengesloten, hetgeen op hetzelfde neerkwam.”

Frölke zet deze bedenkelijke maar banden voor het leven smedende periode neer in bloemrijke taal. Vernedering, competitie, aftasten van de intellectuele grenzen, drank, algehele uitputting, maar ook vriendschap. Het studentenidioom is een feest: je hoort de ballen brallen: “Ransaap, pak een glas. Ik heb geen zin in jouw narigheid in mijn melk.” Filmisch zijn de dialogen en scenes waarmee we Tristan volgen in zijn introductie in het dispuut. Zachtzinnig gaat dat niet, en dat is ook de bedoeling.

Tussen de regels schemert telkens de vraag door: waarom dit geweld? Verbaal geweld, fysiek geweld met het ‘zooien’, geestelijk geweld met het vernederen van de nieuwelingen, wat weer geweld doorgeeft naar de volgende generatie af te knijpen nieuwelingen. Een antwoord is er niet, of het moet het rechtvaardigheidsgevoel van Tristan zijn, dat hem uiteindelijk laat ingaan tegen de groepsdruk.

Dat gebeurt tijdens een groepsreis in Indonesië. Enkele dispuutgenoten gaan te ver in hun ontgroeningsenthousiasme en er gaat iets rampzalig mis. Voor de meeste dispuutgenoten is dat geen probleem – volgens de regels der langgeoefende kunst wordt het incident onder het tapijt gezwabberd en is er slechts “een onfortuinlijk incident” gebeurd. Tristan laat dat gebeuren, maar krijgt later wroeging en gaat op zoek naar gerechtigheid.

Verhaaltechnisch is dit gedeelte wat zwakker, het maakt de indruk alsof de schrijver nog een spanningsboog in zijn verhaal moest aanbrengen. Stilistisch is het wel in orde, zeker als Tristan het ‘old boys netwerk’ van de ouder geworden dispuutleden bezoekt: schitterende beschrijvingen van de gesettelde boys. De climax speelt de tegengestelde krachten tegen elkaar uit: rechtvaardigheid versus geweld. Zo is dat motto van Nietsche ‘Geweld is het medicijn tegen gekrenkte trots.’ ook weer wat helderder geworden.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

 

Sterren: ****

ISBN: 9789400405448

Uitgever: Thomas Rap