Recensies van actuele boeken

Hilary Mantel – Een veiliger oord – 1

Extraordinair vakwerk

De Franse Revolutie is een dankbaar onderwerp om vuistdikke, al dan niet exceptioneel uitputtend gedocumenteerde boeken over te schrijven. Victor Hugo, Charles Dickens, Daphne du Maurier en onze eigen Simon Schama, Nelleke Noordervliet, Simone van der Vlugt deden het, om enkele van de vele namen te noemen. En Hilary Mantel dus, in een trilogie met de nogal plechtstatige titel Een veiliger oord.

En ze doet het magnifiek door geen geschiedkundige opsomming met tijdlijn en jaartallen te geven, maar de Revolutie van binnenuit te laten gebeuren. Mantel zit haar personages dicht op de huid. De blurbtekst op de achterflap kan hier onverminderd worden geciteerd: “Mantel beschrijft burgers en werklieden die niet langer genoegen nemen met de verdeeldheid van de standen en de oneerlijke rechtsstaat, en als lezer ervaar je dat alsof je waarnemer bent, en dat het logisch is om ‘revolutie’ te roepen en met z’n allen naar de Bastille te gaan.”

Het enige kritiekpunt moet toch – excusez-moi – benoemd worden. Het verhaal is soms nogal fragmentarisch, de schrijfster springt dan alle kanten op en verliest de verhaallijn schijnbaar uit het oog, wat voor de lezer storend is. Voorin het boek (uit 1992) vertelt Hilary waarom: “Als ik nu een roman zou beginnen, zou ik het niet zo idioot ambitieus aanpakken. Ik zou misschien wat minder van mijn lezer eisen. Ik zou mijn onderwerp afstemmen op mijn kunnen. Maar toen ik begon met schrijven, wist ik niet wat ik kon. Bij elke uitdaging aan mijn schrijverschap heb ik, net als de revolutionairen, simpelweg alles in de strijd gegooid wat maar zou kunnen werken… Ik hoop dat de compromissen het verhaal niet helemaal hebben ondergesneeuwd, en dat de grootsheid die ik bedoelde weer te geven, erdoorheen schittert.”

Met die grandeur zit het wel goed. Haar hoofdpersonen zijn drie jongens met voor de connaisseur bekende namen: Camille Desmoulins, Georges-Jacques Danton en Maximilien de Robespierre. Die drie ontmoeten elkaar als ze gaan studeren in Parijs en groeien uit tot sleutelfiguren in de Revolutie. Grondig en gedetailleerd worden hun opgroeiende jaren in beeld gebracht, zoals de school waar Robespierre zijn onderwijs ontving: “Het Collège (Louis le Grand) was gevestigd aan de rue Saint-Jacques, en van de stad afgesneden door solide, hoge muren en ijzeren hekken. Men deed er niet aan verwarming, tenzij in de wijwatervaten in de kapel het ijs op het water stond… Vlagen ijzige tocht en gedempte gespreksflarden in dode talen doortrokken de lokalen.”

Even verder ontmoet Maximilien (bijgenaamd ‘Dinges’) mede-student (bijgenaamd ‘de kleuter’) die hij geacht wordt wegwijs te maken:

“’Goed dan,’ zei Maximilien. Hij wendde zich naar de zogenoemde kleuter. Het was een erg knappe jongen, heel donker.
‘Welke weg wil je gewezen worden?’ vroeg hij.
Op dat moment kwam père Herivaux rillend aanlopen door de gang. Hij hield halt. ‘Ah, daar ben je, Camille Desmoulins,’ zei hij… ‘En je bent pas tien, meen ik.’
De jongen keek naar hem op en knikte.
‘En voor je leeftijd al bijzonder wijs?’
‘Ja,’ zei de jongen, ‘dat klopt.’
Maximilien zette de bril af die hij moest dragen, en wreef met duim en wijsvinger over zijn ogen. ‘Probeer “Ja, père”,’ adviseerde hij. ‘Dat verwachten ze….’
‘Zeker een hielenlikker, Dinges?’ zei de jongen.
‘Hoor eens, het is maar een idee. Ik laat je hier meeprofiteren van mijn ervaring.’ Hij zette zijn bril weer op.”

In dit soort details schuilt de kracht van Mantels schrijftalent. Het rendez-vous tussen twee jongens, gedoemd sleutelfiguren te worden in een beroemde omwenteling in de geschiedenis, is levensecht. De daarbij passende dialoog ook, net zoals de kippenvelopwekkende beschrijving van de school waar ze hun dagen moeten slijten. Het leeft, het gebeurt vlak voor je neus, het is alsof Luc Besson de film al gemaakt heeft en je er alleen nog maar relaxed naar hoeft te kijken. Het is een zeldzaam talent dat ze gelukkig nog altijd volop benut.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Sterren: ****

ISBN: 9789044969672

Uitgeverij: AtlasContact

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Bo Svernström – Wie zint op wraak

Akelig realistisch

Waarschijnlijk is deze thriller gewoon bedoeld als thriller, maar als u hem aanschaft, krijgt u dubbel waar voor uw geld. Het is stiekem namelijk ook een handleiding. Stel dat u een nieuw carrièrepad in de misdaad overweegt, laten we zeggen uit wraak, dan kunt u gewoon de stappen volgen die de slechterik van het boek ook maakt en u komt er wel.

Aan de zelfkant van de maatschappij, om exact te zijn. Daar waar moorden niet gewoon iemand omleggen is, maar volgens een gedetailleerd plan het slachtoffer ontvoeren, en daarna op zeer creatieve wijze martelen, zo pijnlijk en langdurig mogelijk. Hou dat vol tot de wraaklust is bekoeld en frustratie zich weer kan opbouwen voor een volgende kandidaat. Herhaal dan de stappen hierboven maar maak de marteling nog gruwelijker en gedetailleerder. En o ja, blijf de politie steeds een stapje voor.

In een notendop komt Wie zint op wraak hier op neer. Het boek zet fel realistisch een wraaktocht van een dader neer, meedogenloos en knoerthard. Net een thriller inderdaad. Het verhaal is doordacht gecomponeerd, de spanning met een zeer dun botermesje uitgesmeerd, de personages best realistisch en het boek is absoluut niet te dun, zodat het alles in zich heeft wat de thrillerliefhebber van een imminent boek mag verwachten. Maar wat na consumptie vooral blijft hangen is naargeestigheid. Met de nadruk op ‘naar’.

Het is een compliment voor Svernström dat hij zo’n morbiditeit aan een vertelling mee weet te geven, denk ik. Enerzijds geeft hij de lezer wat hij/zij wil: een koude rillingen-verhaal van een heleboel uren leestijd met een onvoorspelbaar einde. De speurders zijn doorsnee politiemensen die worden geholpen door een reporter van een krant. De dialogen zijn waarheidsgetrouw, vooral die van de reporters en de mensen op de redactie, in de lijn der verwachting gezien Svernströms vorige leven als reporter voor Aftonbladet.

Daar tegenover staat dat Svernström de mate van vreugdeloosheid die in een misdaadroman thuishoort, een stapje verder brengt met gloeiend hete haat uitvloeiend in gedetailleerde folteringen. Best mogelijk dat dit de enige richting is die de thrillerontwikkeling in kan slaan: steeds grover en luguberder. Maar op een zeker punt zit de kans erin dat die bloeddoordrenkte beschrijvingen maar magere meerwaarde toevoegen. Dat ze eigenlijk voornamelijk afschuw oproepen, en walging.

Onderaan de streep: het kundig gemaakte verhaal en de als elastiek opgerekte spanning wogen niet op tegen de alles doordrenkende plastische slagerswerkzaamheden. Voor mij was deze akelig realistische kruistocht iets teveel van het kwade.

Sterren: ***

ISBN: 9789402730609

Uitgeverij: HarperCollins

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Tove Jansson – Fair play

Tederheid met een vleugje gekte

[Recensie] Astrid Lindgren kent iedereen, maar weet iemand nog wie Tove Jansson (1914 – 2001) is? Zij is die andere kinderboekenschrijfster uit Scandinavië, uit Finland om precies te zijn. Ze is de geestelijke moeder van de Mumintrollet, in onze streken bekend als de Moemins. Van deze gek genoeg op nijlpaarden lijkende trollen zijn sinds 1945 in heel veel talen prentenboeken, films en strips uitgebracht, die ook de Nederlandse markt veroverden. Maar daar gaat dit boek niet over.

Fair Play gaat over liefde. Het vertelt het verhaal van twee vrijzinnige vrouwen op leeftijd. De een is schrijfster, de ander kunstenares, allebei wonen ze in hetzelfde gebouw in Helsinki. Overdag werken ze in hun eigen huis, ’s avonds kijken ze samen oude Franse films, en de zomers brengen ze door in hun huisje op een piepklein onbewoond eiland voor de Finse kust. Jansson schreef dit boek toen ze in de zeventig was en baseerde de karakters Mari en Jonna op haar eigen langdurige relatie met kunstenares Tuulikki Pietilä.

Het is een warm relaas geworden. Jansson koos voor korte, krachtige verhaaltjes met steeds een andere invalshoek. Zo beschrijft ze de omgeving waarin de twee dames overdag verbleven: “Ze woonden ieder aan een kant van een groot appartementencomplex vlak bij de haven, en tussen hun ateliers in was de zolder, een onpersoonlijk niemandsland met hoge gangen met aan weerszijden gesloten, houten deuren. Mari hield van die wandeling over de zolder, die een denkbeeldige streep van broodnodige neutraliteit tussen hun domeinen vormde.”

Wat ze knap doet, is tussen de regels door schrijven. In de verhaaltjes worden veel aspecten van een relatie aangestipt, zonder expliciet te zijn. “Ze vroegen elkaar nooit: ‘Heb jij kunnen werken vandaag?’ Misschien stelden ze elkaar die vraag dertig jaar geleden wel, maar mettertijd leerden ze dat niet te doen. Er zijn leemtes die je moet respecteren; de vaak lange periodes waarin je het hele beeld niet ziet, de woorden niet kunt vinden en met rust gelaten moet kunnen worden.“

Vrouwen met sterke karakters zijn het, die onvermijdelijk weleens botsen. Dat gaat soms over iets onbenulligs als de oude films, die ze gewoonlijk samen in de avonduren bekijken. Mari heeft bijvoorbeeld niet veel op met oude westerns van de B-garnituur. Dat resulteert in droogkomische dialogen:

“’Aha,’ zei Mari, ‘het wordt een Wild West hier. Is het een B-western?’
‘Ja. Een vroege klassieker.’

‘Wanneer komt hij erop?’
‘Eigenlijk,’ zei Jonna, ‘eigenlijk zou het nog beter zijn als ik hem alleen kon kijken.’
‘Ik beloof dat ik geen woord zal zeggen.’
‘Ja, maar ik weet wat je denkt en dan kan ik me niet concentreren.’”

Of het ligt aan hun Scandinavische roots durf ik niet te zeggen, maar de kunstenaressen hebben een plezierig tikje van de mallemolen meegekregen. Ze bekijken de wereld vanuit ongebruikelijke hoeken. Dat geeft hun gedragingen een amusante draai, zonder dat de duidelijk aanwezige affectie voor elkaar verloren gaat.

De kleine geschiedenisjes zijn juweeltjes. Ze worden met geruisloze humor neergezet, zoals de dag dat Jonna haar pistool schoonmaakt en per ongeluk een majestueuze mantelmeeuw neerschiet. Dat is bijna slapstick en toch – wed ik – waargebeurd.

Echt gebeurd is ongetwijfeld ook de trip naar Amerika, die niet alleen een indruk geeft van het scherpe observatievermogen van de dames, maar ook van het tijdsgewricht waarin die trip plaatsvond. Als ze na een dag reizen in het Majestic hotel aankomen (geheel in overeenstemming met zijn naam pompeus, groot en leeg), schrijft Jansson: “Iemand zette de hit van dat moment op, ‘A Horse With No Name,’” Mooie quizvraag ter afsluiting, te beantwoorden zonder Google: wie scoorde die hit en in welk jaar?

Sterren: ****

ISBN: 9789044540772

Uitgeverij: De Geus

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Penelope Fitzgerald – Het begin van de lente

Een rommelig boek, is dat een aanbeveling? Hier wel. De schrijfster verheft springerigheid, fragmentarisme, snips en snaps, afdwalen en met een nauwelijks volgbare omweg terugkeren tot het onderwerp dat ze aan het begin van de verhandeling aansneed, tot een geheel eigen kunstvorm. Als die vorm dan ook nog de meesterhand van oude Russsische schrijvers ademt, is het verhaal eigenlijk nauwelijks nog belangrijk.

Voor de volledigheid: de Engelse Frank Reid drijft in Moskou een drukkerij. Van de ene op de andere kwade dag is zijn vrouw Nellie weg – ze heeft de trein terug naar Engeland genomen. Frank gaat opvallend stoïcijns door met zijn leven en het verzorgen van hun drie kinderen. Tot Lisa Ivanovna zijn leven binnenvalt, een betoverend, mysterieus meisje van het platteland. Wat is ze van plan? En welke rol speelt Selwyn, de boekhouder die haar bij hem aanbeveelt? Intussen niet de knagende vraag vergetend: waarom ging Nellie weg en ziet hij haar ooit terug?

Het boek begint zakelijk als een spoorboekje:

“In 1913 kostte de treinreis van Moskou naar Londen, met een overstap in Warschau, veertien pond, zes shilling en drie penny, en duurde tweeënhalve dag. In de maand maart van 1913 aanvaardde Nellie, de vrouw van Frank Reid, deze reis vanaf Lipkastraat 22 in de wijk Chamovniki; ze nam de drie kinderen mee: Dolly, Ben en Annoesjka. Annoesjka (of Annie) was twee en driekwart jaar en zou waarschijnlijk een nog grotere lastpak worden dan de anderen.”

Twee dingen vallen op. Enerzijds de emotieloze opsomming, die subtiel een wereld van leed verhult. En daartegenover de Saharadroge humor, die hier al door de tekst heen piept. Twee zaken die gelukkig voor ons lezers de rest van het boek royaal gehandhaafd blijven.

Daar laat Fitzgerald het niet bij. Bij het schrijven moet ze haast wel de boeken van de complete Russische Bibliotheek zachtjes mee hebben laten fluisteren. Anders zou het verhaal niet die onmiskenbaar Russische sfeer mee hebben gekregen. Die dan weer prima samengaat met de al genoemde fragmentarische structuur en de licht absurde gedragingen van de personages. Even zeuren: die versnipperde structuur loopt soms wat uit de hand. Dan wordt het zo loskorrelig dat de lezer (deze lezer) moeite heeft de rode draad van het verhaal te volgen.

Maar dan zijn er de dingen die alles goed maken: kraakheldere realistische sfeertekeningen (de prachtige ontbottende berken op het omslag komen tot leven, let maar op). En charmante terzijdes, die alles bij elkaar een wervelende, de zintuigen met een plumeau kietelende sfeer over het boek leggen. Geslaagd, zou ik zeggen.

Wacht even, hoe zit het met de losse eindjes? Wat wil die Lisa Ivanovna? Hoe loopt het af met Nellie, komt ze nog terug? Sorry luitjes, daar kunnen we niets over zeggen. Laat dat een stimulans zijn om dit een vakkundig geschreven werkje zelf door te nemen. Het is te fraai om links te laten liggen.

Sterren: ***

ISBN: 9789492168221

Uitgeverij: Karmijn

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Tom Pollock – Wit Konijn, rode wolf

Hoeveel plotwendingen wil je hebben?

[Recensie] Tegenstrijdige boodschappen komen op ons af zelfs voordat we het boek Wit Konijn/Rode Wolf openslaan. Op de achterkant lezen we: “Dit boek is niet waar.” De aanbeveling daaronder: “Niet te vertrouwen. Niet neer te leggen.” Wat is dit?

In de eerste plaats Peter Blankman, een 17-jarig wiskundig genie dat ook ernstige paniekaanvallen heeft. Vlak voordat zijn moeder een belangrijke prijs voor haar baanbrekende hersenonderzoek in ontvangst neemt, krijgt Peter zo’n aanval. Als hij weer bijkomt, is niets meer hetzelfde: zijn moeder is neergestoken en zijn tweelingzus Anabel blijkt spoorloos verdwenen. Hij komt terecht in een netwerk van spionage en intriges; Peter lijkt alleen nog te kunnen vertrouwen op zijn eigen logica en instincten. Maar is dat genoeg om hem te redden?

Dat vragen wij ons ernstig af, meelevende lezertjes. Vanaf de allereerste kennismaking met Peter maakt hij namelijk niet de indruk dat hij, hoe zullen we het zeggen … in het normale leven past. Zijn wiskundige kwaliteiten zijn daarentegen zonder meer indrukwekkend. Peter leeft wiskunde.

Dit is de allereerste kennismaking met hem, op pagina 009 van het boek (behoorlijk cijfer fetisjistisch ook, die paginanummering):

“Mama vindt me in de bijkeuken. Ik zit in de hoek op de grond en schrik me rot van het plotselinge licht in de deuropening. Ik heb een mond vol bloed en scherven. Ik wil tuffen, maar als ik dat doe, ziet ze de ravage die de splinters van het zoutvaatje hebben aangericht in mijn tandvlees.”

We zijn getuige van de radeloze paniek die Peter soms overvalt. Samen met zijn moeder heeft hij een viertraps-verdedigingsmechanisme tegen die aanvallen proberen te maken, bestaande uit lopen, praten, tellen en eten. Als hij deze aanval aan voelt komen, gaat hij dat rijtje af. Lopen: beweging is goed, lopen, rennen, wat dan ook. Dat doet hij, maar het helpt niet. Praten: de ongecontroleerde woordenstroom in zijn brein via zijn mond naar buiten laten komen. Hij praat aan één stuk door, maar ook dat werkt niet. Tellen: hij zet alle gebeurtenissen om in cijfers, om zijn brein af te leiden, maar helaas zet dat ook geen zoden aan de dijk. Dan resteert alleen nog eten: zijn ongebreidelde eetlust op het moment van een aanval de vrije loop laten, oftewel zich volproppen. Ook dat heeft niet het gewenste effect – de aanval wint het; hij stopt het zoutvaatje van porselein tussen zijn tanden en verbrijzelt het.

Mocht dit fragmentarisch en/of onbegrijpelijk klinken, geen zorgen, het verhaal wordt alleen ingewikkelder. Peter heeft maar één manier om de wereld te bekijken: volgens wiskundige modellen. En dat betekent rekenen, alsmaar alle gebeurtenissen omrekenen naar voor hem betrouwbare en dus overzichtelijke getallen, en als dat lukt heeft hij rust. Zolang het duurt.

Op het punt dus dat Peter zijn moeder neergestoken vindt en probeert te doen wat het beste is, barst de actie los. We bolderen met Peter en zijn zus van ziekenhuis langs triggerhappy soldaten naar supergeheime schuilplaats en weer terug. Parallel met die handelingen loopt de wondere werking van Peters brein, dat via de nullen-en-enen-benadering telkens op het nippertje een nieuwe aanslag voorkomt of afslaat. De samenzweringen waar de jeugdige vluchtelingen in duiken én de veelvuldige plotwendingen worden steeds ingewikkelder naarmate het boek vordert. En onwaarschijnlijker, dat helaas ook.

Naar welke kant slaat de rekenliniaal door? Is het boek geloofwaardig genoeg, of toch ’too much’? Met de schrijfstijl is niets mis, het verhaal is origineel en hartslagverhogend, prima jeugdtaal, de lezer hangt aan de puntjes van zijn nagels. Maar jammer genoeg zijn al die mathematische invullingen van de werkelijkheid van Peter niet voor iedereen te volgen. Ook de last-minute reddingsacties die dankzij last-minute inzichtflitsen tussen Peter en zijn zus telkens last-minute een cliffhanger ontzenuwen, verliezen na drie keer hun effect. Neem daarbij het excessieve geweld dat wel een paar kogelgaten en bloedbaden minder kan, en de eindscore moet helaas een stukje naar de minuskant bijgesteld worden.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Sterren: ***

ISBN: 9789025768027

Uitgeverij: Gottmer

Sarah Winman – De blikman

You can’t always get what you want

Neen, je kunt niet altijd krijgen wat je wilt, dat is nu eenmaal één van de frustratoire kanten van het menselijk bestaan. Ging het Stones-liedje met de gelijknamige titel meer over de slechte verkrijgbaarheid van drugs; de thematiek in dit boek behandelt de relationele sfeer op het menselijk vlak en laat zien hoe bevredigend en warm, maar ook hoe schrijnend die kan zijn.

Het draait om een drietal: de jongens Ellis en Michael en de vrouw Annie. Ellis en Michael zijn twaalf wanneer ze vriendschap sluiten, en een hele tijd bestaat het leven uit niets anders dan hun tijd samen, fietsen door de straten van Oxford, zichzelf leren zwemmen, poëzie ontdekken en de vuisten van overbezorgde vaders ontwijken. En op een dag groeit deze hechte vriendschap uit tot iets meer. Tien jaar later is Ellis getrouwd met Annie, en Michael is uit het beeld verdwenen. Wat is er in de tussentijd gebeurd?

Met zachte hand neemt de schrijfster ons mee om dat te onthullen in een woelige geschiedenis. Die begint in 1950 met Dora Judd. Zij is de moeder van Ellis en wint op een dag een loterij in een buurthuis. Ze kan kiezen uit een fles whisky of een schilderij van Van Gogh. Een fijne scene volgt:

“Leonard (haar man-NV) schreeuwde dat ze de whisky moest kiezen.
‘Mevrouw Judd?’ zei mevrouw Powys. ‘Wordt het de whisky?’
En Dora keek om naar haar man en zei: ‘Nee, ik hou niet van whisky. Ik kies voor het schilderij.’
Het was haar allereerste daad van opstandigheid. Als het afsnijden van een oor. En ze had hem in het openbaar begaan.”

Daarna had ze wel een hamer nodig om zich afdoende te weren tegen haar mans razernij, maar ze had haar punt gemaakt, en de fascinerende zonnebloemen hingen voor altijd aan de muur.

Die zonnebloemen, meer in den brede het zuiden van Frankrijk waar ze geschilderd waren, spelen een grote rol in het verdere verhaal. Ze staan voor de schoonheid en de passie van het leven,  het “ergens door gegrepen worden” zoals van Gogh dat werd door de kleur en het licht van het landschap in Arles.

Na dat eerste gedeelte manoeuvreert de schrijfster ons het leven van Ellis binnen, in 1996. Ellis is zonneklaar niet gelukkig met dat leven, hij staat in een overlevingsstand die ingegaan is na een zwaar verdriet. Het zal niet als een verrassing komen dat dit met Michael te maken heeft, zijn (meer dan) vriend van vroeger. Stap voor stap komen we te weten hoe het zo kwam.

Winman heeft sinds haar vorige boek progressie geboekt in haar schrijfstijl. De blikman leest vlot, ze bouwt teksten speels op, weet grote gevoelens en ‘lifechangers’ raak weer te geven en vermijdt behendig clichés. Niet altijd trouwens, en ook het melodramatische ligt soms op de loer, maar dat is haar vergeven door de liefderijke manier waarop ze de relatie van de twee jongens naar een hoger niveau weet te tillen. Ook het verdriet na een verbroken relatie is goed neergezet. Chapeau.

Sterren: ***

ISBN: 9789029545501

Uitgeverij: Orlando

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Jeroen Windmeijer – Het Pilgrim Fathers-Complot

Waar blijft de verfilming?

Er kunnen mij niet genoeg complottheorieën in omloop zijn. Hoe gestoorder hoe beter. Toen ik dan ook Het Pilgrim Fathers-Complot in mijn handen gedrukt kreeg, begon ik met hoge verwachtingen te lezen. En het was geen deceptie, integendeel. Niet alleen is het een fraai verhaal waarin feit en fictie ononderscheidbaar samenvallen, ook schrijft Jeroen Windmeijer glashelder, met een indrukwekkend overvolle rugzak aan (bijbel)kennis én weet hij de spanning vast te houden.

Waar gaat het om? In Leiden wordt de voorzitter van de plaatselijke vrijmetselaarsloge gruwelijk vermoord. Ook wordt in een archief een manuscript gevonden met de geschiedenis van de Pilgrim Fathers, de Founding Fathers van de Verenigde Staten. Van 1609 tot 1620 woonden zij in Leiden, waarna een deel van hen naar Amerika vertrok. Universitair docent Peter de Haan raakt bij deze zaken betrokken. Waarom bleef zo’n groot deel van de Pilgrim Fathers in Leiden achter? Wat hebben de vrijmetselaars daarmee te maken? En welke relatie onderhield Peters vriendin met de vermoorde voorzitter?

Vragen, vragen, die in deze geschiedenis zenuwslopend langzaam uitgeplozen worden. Voor de antwoorden zich aandienen, sjouwt de machteloze lezer achter de schrijver aan door de krochten van Leiden, verblijft hij enige tijd in Amerika en verschroeit bijna in de Egyptische Sinaïwoestijn. Aan avontuur geen gebrek, maar dat hoge Karl May-gehalte is niet het bijzonderste aan dit relaas. Windmeijer vlecht tussen de vele regels door allerlei behartenswaardige informatie.

Het ‘debunken’ van de bijbel, om eens wat te noemen, dat de schrijver met brisante opgewektheid ter hand neemt. Een dialoog tussen wetenschappers:

“’Dat verhaal over het kindje Mozes, dat in een met pek dichtgesmeerd mandje in de rivier geplaatst wordt…’
‘Dat verhaal is een exacte kopie van het aantoonbaar veel oudere Babylonische verhaal over de koning van Sargon, toch?’
‘Ja, precies, meer dan 2300 voor Christus wordt Sargon als baby door zijn moeder in een mandje gestopt en aan de rivier de Eufraat toevertrouwd. Een tuinier vindt hem en voedt hem op. Dan gaat de jongen werken als wijnschenker voor de koning, en uiteindelijk lukt het hem zelf koning te worden… Het grappige is dus, dat als Mozes’ moeder hem echt in een mandje in de rivier zou hebben gezet, op de plek waar de Israëlieten volgens de Bijbel woonden, dan zou Mozes gewoon richting de Middellandse Zee gedreven zijn. de stad Memphis waar de farao woonde lag stroomopwaarts, en zo’n mandje gaat met de stroom mee natuurlijk, niet ertegenin.’”

Verder leren we al doorlezend en -bladerend behoorlijk wat over de Vrijmetselaars en hun mores. We komen tot in detail te weten hoe de Pilgrim Fathers zijn ontstaan, wat hun filosofie is en waarom ze naar Amerika zijn vertrokken. Dat gedetailleerde is wel een dingetje: Windmeijer gaat erg diep in op sommige zaken, zoals de werkwijze van de politie in het moordonderzoek. Die werkwijze, de dorre dialoogjes tussen de rechercheurs en de fascinatie met één van hen met Hercule Poirot wordt te minutieus uitgemeten, zodat het boek aan spanning afbouwt wat het aan pagina’s wint. Het evenwicht tussen ongebreidelde feitenspuiing en verhaalspanningsopbouw kan beter, maar wellicht struikelt een minder ongeduldige lezer daar niet over.

Verder geen kwaad woord over dit prachtboek. Het doet wat het belooft: het is spannend, neemt je mee in een wondere wereld en bezorgt je een aantal fantasievolle (hangt van je leestempo af) uren of dagen. En als u zich afvraagt waarom Dan Brown helemaal niet genoemd wordt: dat is ook een complot, maar dan tegen een humorloze schrijver. Dit verhaal is gewoon beter.

Als niet onbelangrijke bonus tenslotte lijkt ook de schrijver tuk te zijn op uitzinnige complottheorieën. Dit gaat over Mark, vriend van hoofdpersoon Peter:

“Een bevriende Egyptologe stopte Mark met grote regelmaat enveloppen toe vol dichtbeschreven velletjes papier van mensen die meenden te kunnen aantonen dat de traditioneel in de Egyptologie gevolgde jaartelling niet klopte, of dat de piramides wel door aliens gebouwd móésten zijn, of dat er vergeten – en door regeringen bewust geheimgehouden! – energiebronnen bestonden die in één klap ons huidige energieprobleem op zouden kunnen lossen.”

Ik wist het wel.

Sterren: ***

ISBN: 9789493095335

Uitgeverij: HarperCollins

Ook verschenen op De Leesclub van Alles

 

Dario Correnti – Heimwee naar bloed

Simenon meets Slaughter

Niemand kon Parijs mooier beschrijven dan Georges Simenon. Hij liet commissaris Maigret gemoedelijk babbelen met een café-eigenares, aan de zinken toog nippend van ‘een droge witte’, intussen vitale informatie over een verdachte loswekend. Die sfeer vind je ook terug in deze Heimwee naar bloed, maar dan in Italië, en met details die een stuk minder zachtzinnig zijn. Deze seriemoordenaar snijdt namelijk kelen open, verwijdert ingewanden die hij een stuk verderop ter versiering weer neerlegt, hakt een stuk uit een kuit. Nogal bloederig, inderdaad, het zou geschreven kunnen zijn door Karin Slaughter.

Onder meer door die zojuist genoemde samengevoegde stijlelementen is dit een lekkere doorlezer. Het verhaal van Dario Correnti (een pseudoniem voor twee auteurs) is gebaseerd op een seriemoordenaar die echt heeft bestaan.

Het verhaal: in het noorden van Italië pleegt een gek een aantal gruwelijke moorden. De moordenaar laat telkens een mysterieuze, in bloed geschreven boodschap achter: ViVe. Twee journalisten, Marco Besana, een oude rot, en de jonge, onhandige Ilaria Piatti, gaan de moorden onderzoeken. Ilaria vermoedt dat de moordenaar een copycat is van de eerste Italiaanse seriemoordenaar ooit, genaamd Vincenzo Verzeni. Deze Verzeni, bijgenaam ‘de vampier van Bergamo’ werd in de negentiende eeuw veroordeeld voor de moord op twee vrouwen en de aanranding van zes andere, waarbij hij hen beet en hun bloed dronk.

Marco en Ilaria kunnen aan het werk. Geroutineerd als Marco is, zit hij al snel op het spoor van de vermoedelijke dader. De bleue Ilaria tobt intussen aan zijn zijde mee, eerst en vooral met zichzelf omdat ze niet zo’n positief zelfbeeld heeft, maar ook met allerlei voor haar dagelijkse ongemakken zoals reizen met de trein, op tijd je bed uitkomen en kleren aantrekken die wél goed bij elkaar kleuren. Het contrast tussen die twee (en het gekibbel) is één van de charmes van het boek.

De knorrige Marco Besana neemt Ilaria op sleeptouw in de hoop de scoop van zijn leven te krijgen. Zij blijkt, als ze eenmaal loskomt, slimmer dan gedacht en helpt de oude rot steeds op het goede spoor. Ze reizen half Italië door in het spoor van de moordenaar, waarbij hun belevenissen gortdroog  worden vastgelegd. Als ze aankomen bij een hotel, dat Marco gereserveerd heeft:

“De dame achter de balie is dik en heeft zilverkleurig haar. Terwijl ze hun identiteitsbewijzen aanpakt, blijft ze zoutjes eten en naar de televisie kijken. ‘De kamers hebben een themanaam. De enige die nog vrij is, heet Bloemblaadjes.’

‘Maar we hebben er twee gereserveerd,’ protesteert Besena.
‘Dat staat hier nergens. We hebben alleen maar een tweepersoonskamer. Bloemblaadjes, dus. Ingericht met bloemblaadjes.’
Besan en Ilaria kijken elkaar aan.
‘Ik zeg je nu alvast dat ik snurk,’ zegt Besana.
‘Ik ook,’ antwoordt Ilaria schouderophalend.”

De informatie in het boek is niet alleen op spanning gericht. Als lezer kom je veel te weten over oude steden in Italië, over het leven op een krantenredactie, over hoe het er aan toe ging in 19e eeuwse gekkenhuizen zoals dat vroeger heette, of over de jacht op een primeur met alle moderne elektronica. Het gekrakeel tussen de inspecteur en zijn beschermelinge zorgt voor de goede sfeer. De zoektocht naar de nieuwe seriemoordenaar levert de spanning. En de afloop? Ontdek dat zelf, zou ik zeggen, het is de moeite waard.

Sterren: ***

Uitgeverij: HarperCollins

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

 

Joyce Pool – Het kompas

Drama in een wiegende zeilboot

Als het goed is, laat de frase ‘uitgeverij Lemniscaat’ bij u allerlei bellen rinkelen in verband met kwalitatief ruim boven het maaiveld uitstekende historische jeugdromans. U hebt gelijk: deze uitgever investeert al jaren in uitstekende boeken van uitmuntende schrijvers, zo ook nu met Joyce Pool. Ze schreef Het Kompas.

Eerder maakte ze De Castraat en Bloedlijn, en nu dus samen met haar echtgenoot Pip Barnard Het Kompas: het waargebeurde verhaal van de Wangle III en haar bemanning. Een kloek boek, iets groter van formaat dan een ‘gewoon’ kinderboek, zwaar, gebonden, met een prachtig kleurenomslag waarop – zeer sfeervol – een petieterig bootje een heftig tekeergaande zee trotseert.

Het komt allemaal door Texel. Daar liggen zes van de tien opvarenden van de boot in kwestie, de Wangle III, begraven, en Joyce Pool woont (met Pip Barnard) op Texel. Dus was het misschien gewoon logisch dat ze onderzoek ging doen naar de geschiedenis van het bootje met die gekke naam (Wangle betekent zoveel als ‘list’, omdat de persoon die de boot aan de scoutingclub schonk, veel van zijn contacten moest aanspreken. maar ook omdat het woord ‘Wangle’ deed denken aan het wiegen van een boot (wangle, wangle) op de Theems)

Die boot waagde in 1950 de oversteek van Dover, Engeland naar Calais, Frankrijk, maar kwam nooit aan. Het is een raadsel wat er met de tien bemanningsleden gebeurde, en een nog groter raadsel wat er met de goed geprepareerde, zeewaardige boot misging. Joyce zocht het uit en zette het meeslepende verhaal over Davey op papier, de jongen die wegens pijn in zijn buik (echt waar) niet mee kon en zo aan de ramp ontsnapte.

Het boek heeft een tweede deel, dat er direct achter geplakt is. De man van Joyce, journalist Pip Barnard, laat daar zien hoe ze op zoek gingen naar de geschiedenis van de Wangle III. Ze spraken met familieleden, speurden in archieven naar documenten over de gebeurtenissen en ontrafelden zo het verhaal. Dit deel is voorzien van foto’s, nieuwsberichten en kaarten uit die tijd en vormt de feitelijke onderbouwing. En is wat mij betreft volledig overbodig. Sorry Pip, als ik een journalistiek verslag wil, lees ik wel oude kranten, het gaat mij meer om het verhaal.

Het verhaal van Joyce laat vanuit het perspectief van de jonge scout Davey alles zien rondom de fatale reis. De tekst loopt op punten wat stroevig. Maar de geestesgesteldheid van een jongen van 15 is over het algemeen goed getroffen, zeker als hij langzaam opgewondener wordt naarmate hij dichter bij het voorlopige hoogtepunt in zijn leven komt: de oversteek.

Hij werkt hard met zijn scoutingmaten om de Wangle III, een oude ‘whaler’, op orde te krijgen, om het varen ermee te leren, om alles gesmeerd te laten lopen. Tot het moment dat hij pijn in zijn buik krijgt. Iets onschuldigs, dat morgen weer over is? Nee, het is volgens de dokter ernstiger, hij mag niet mee deelnemen aan de reis. Dat redt zijn leven, maar dat weet hij dan nog niet. Pool laat goed de wanhoop en teleurstelling (van zijn buikpijn) vóór de reis zien, en het verdriet en de rouw na de reis, als hij zijn vrienden is verloren. Met het kompas (jaja, je dacht al, waar blijft het?) dat hij van zijn vriend kreeg, gaat hij alsnog de zoektocht aan om de toedracht van het drama te achterhalen.

Sterren: ****

ISBN: 9789047708643

Uitgeverij: Lemniscaat

Ook verschenen op De Leesclub van Alles 

Milja Praagman en Pim Lammers – De boer en de dierenarts

Prille romantiek in zachte kleuren

Het prentenboek De boer en de dierenarts is een grappige combi van scherts en ernst. Pim Lammers verzorgt de spaarzame tekst en Milja Praagman levert de aansprekende tekeningen. Het verhaal is vrolijk en speels met een belangrijk onderwerp dat, zoals we bij lezing ontdekken, voor de doelgroep ook een twist kan hebben.

Voor de doelgroep, kinderen vanaf 3 jaar, sluit dit verhaal goed aan bij hun beleving. Alle dieren die ze in hun nog jonge leven hebben leren kennen, zijn herkenbaar. Ook naar het beroep van de man met zijn laarzen en petje hoeft niet geraden te worden. Alleen: er is iets mis met de boer. Hij doet rare dingen.

Hij zoekt eieren bij de varkens, wil de kip melken, de koe scheren. Hij maakt bijna ongelukken met de trekker. Het lijkt wel of hij met zijn hoofd ergens anders is. De dieren snappen er niets van. De boer is toch niet ziek? Nee, het hoofd van de boer is vol. Er kunnen geen andere gedachten meer bij; er is maar één ding dat de hele dag in zijn hoofd rondspookt. De dierenarts.

Dat kan zo niet langer, vinden de dieren. Samen gaan ze ervoor zorgen dat de boer naar de dierenarts toe moet. Dat doen ze op verrassend creatieve manieren, in de mooie kleurenprenten van Milja Praagman. De rustige maar essentiële teksten van Pim Lammers ondersteunen zorgen voor de rest. Een prima boek voor onze kleintjes.

Sterren: ****

ISBN: 9789462912885

Uitgeverij: De Eenhoorn

Ook verschenen op De Leesclub van Alles