Recensies van actuele boeken

Arthur Japin & Eric. J. Coolen – Hoe valt een schrijver uit de trein?

Mysterieus verhaal in klare lijn

Een graphic novel naar een verhaal van Arthur Japin, dat is een mooie experimentele uitgave. De achtergrond: Antoon Coolen, een in 1961 beroemde Nederlandse schrijver, valt op 11 oktober van dat jaar uit een rijdende trein. Hoe kwam dat zo en waarom was Arthur Japin daar die dag vlakbij met zijn vader langs de Linge aan het vliegeren? Vragen, vragen in deze spoortocht.

Dit boek geeft de antwoorden. In stijl dan wel, langzaam begint het verhaal te rollen:

Japin: “Bereikt een schrijver zijn bestemming, dan is dat een klein wonder. Wanneer hij midden in zijn boek zit, weet hij al vaak niet waar het heen moet, laat staan of hij het einde haalt. Daarom zie je er maar zelden een die zonder kleerscheuren zijn terminus binnenrijdt…”

Coolen: In een rijdende trein is de getekende Arthur Japin te ontdekken, vertrokken van station Haarlem. Volgens Japin is dat een geluk want mooiere stations bestaan er niet. Daar valt over te twisten trouwens, maar dit terzijde. De twee illustraties die de tekst hier begeleiden zijn in hun eenvoud perfect. Het station Haarlem als zijn zonder enig overbodige frutsel eigen getekende zelf. En de wegrijdende trein met coupé’s erachteraan.

De tweede tekening laat al zien dat Eric J. Coolen zijn vak verstaat. Sterker: het is een wonder van heldere (potlood?)silhouetten die ons tegemoet juicht: ‘Kom kijken, wij beelden een wegrijdende trein uit Haarlem uit, tegen de zon in vertrekkend, vanuit het prachtig door de laagstaande zon verlichte station!’ De 3 mensen op het perron hebben lange silhouetten: de slagschaduw van die naar binnen piepende zon is lang en puntig. Dat belooft nog wat.

We sporen door, zijn op weg naar het verleden. De vraag waarom Coolen uit de trein viel (stapte, geduwd werd, door de wind eruit werd gezogen, struikelde?) moet beantwoord worden. Het verhaal van Japin ratelt klikketiklakkend over rails, op weg naar de ontknoping.

Daarover bewaren wij hier de meest strenge stilte uiteraard. Geniet eerst op uw gemak van dit prachtvolle feest voor de ogen. Die tekeningen: likkebaardende eye candy voor de liefhebber. Geniet tegelijk van het lekker lakonieke verhaal met unhappy ending, en blader wat heen en weer. Zo simpel kan schoonheid zijn.

ISBN: 9789029550543

Sterren: ****

Uitgeverij: Arbeiderspers

Ook verschenen op Bazarow 

Mark Haayema & Marieke van Ditshuizen – het NIET-ZO-LIEVE HEERSBEESTJE

Horror voor beginners

Kleine waarschuwing: dit prentenboek kunt u beter uit de handen van uw kleuter, peuter en puber houden. Het zet namelijk aan tot een opstand tegen ouders.

De titel geeft al een niet te missen indicatie. Het Heersbeestje is niet zo lief, en dat is nog erg zacht uitgedrukt. Het zo vrolijk met rood met zwarte stippen getekende insektje IS helemaal niet vrolijk. Integendeel. Het is een maniak, een gewetenloze sluipmoordenaar.

Dat hadden mijn kleinkinderen (en ik) moeten weten toen we samen lieveheersbeestjes zochten in de struiken. Zonder bescherming lieten we de beestjes op onze handen en armen lopen. Daarna zetten we ze in een potje. En daarna in de keuken. Zonder deksel. We hadden wel opgevreten kunnen zijn.

Maar daar gaat het niet om. Dit boek wordt gedragen door Mo. Meisje of jongen (dat wordt niet geheel duidelijk) Mo. Punt uit. Hij (voor het gemak noem ik hem maar hij) heeft schuin omhoogstaand stekeltjeshaar en houdt van insecten. Zijn moeder griezelt daarvan, ze zou alle insecten weg willen hebben. Mo denkt het tegenovergestelde: hoe minder ouders er zijn, des te beter.

Dus gaat hij een lieveheers-beestje omvormen tot een Heers-beest. Dat lukt alarmerend goed: een enorm uit zijn voegen barstende Heersbeest vult al snel driekwart van de pagina’s.

Mo is in zijn nopjes. Indachtig zijn eerdere gedachte dat er veel te veel ouders bestaan, neemt hij de volgende stap en geeft zijn snel aangroeiende insectenleger de opdracht tot de aanval over te gaan.

Leidt dat tot bloedvergieten?

Afgebeten armen of benen?

Met akelige steekneuzen doorboorde papa’s?

Blader en lees het boek door en vind het uit. Test vooraf wel eerst of uw kleuter/peuter nachtmerriegevoelig is, anders zou het weleens op doorwaakte nachten uit kunnen draaien. Maar afgezien van dat risico is het een prachtboek, met heerlijk levendige tekeningen en een nog gekkere premisse.

ISBN 9789021471051

Sterren: ***

Uitgeverij: Volt

Ook verschenen op Bazarow 

Arie Storm – Satirië

Weg met de literatuur

Een wrokkige zwanenzang, dat vat in drie woorden dit boek samen. Specifieker: een afscheid binnen een afrekening in het literaire circuit. 

Arie Storm bespreekt sinds jaar en dag boeken voor de Volkskrant. Zoals hij zelf beschrijft: ‘Ik deed dat recenseren met veel plezier. Ik las het boek, op maandagochtend ging ik met een kop koffie achter mijn computer zitten en ik schreef het stuk, terwijl ik naar de Engelse radio luisterde. Ik vond het leuk om te zoeken naar de juiste formuleringen waarmee ik kon uitleggen waarom ik het boek niet goed had gevonden of juist geweldig…”

Dat plezier werd ruw verstoord door de nieuwe boekenchef. Alles moest namelijk anders, die boekbesprekingen waren natuurlijk wel leuk maar, je weet wel, niet urgent voor de huidige lezer. Het moest luchtiger, de term essayettes viel; het kwam kort gezegd erop neer dat Arie zijn rubriek radicaal moest veranderen. Of opstappen.

De woede over dat onvrijwillige vertrek (en de hele neergang van het Literaire Leven ook maar meteen) spat van de bladzijden. Het rancunegedragen verhaal heeft niet veel om het lijf: de opeens ruim in zijn tijd zittende Arie komt terecht bij een satirisch tijdschrift, Satirië inderdaad. Daar komen zijn diensten goed van pas. Het wordt haast spannend als hij een handgranaat op de kop tikt, waarmee hij een boekhandel wil opblazen.

Van die zijsprongen wordt Satirië niet beter. Wat ook niets aan het verhaal toevoegt, is het alomaanwezige opvoeren van matige, dan wel magistrale schrijvers. Het wordt niet helemaal duidelijk wanneer Arie ze bewondert of verguist, maar hij haalt de halve wereldliteratuur erbij. Idem dito met oude en nieuwe Nederlandse schrijvers. Die opsommingen gaan tegenstaan, vooral als ze persoonlijk worden:

‘Abdelkader Benali, die met zijn dronken kop antisemitische uitspraken had gedaan, werd over het algemeen ook nog steeds serieus genomen, of werd zelfs juist na het doen van die antisemitische uitspraken serieus genomen, omdat ze in goede aarde vielen, en iedereen het eigenlijk wel met hem eens was, en hij bovendien de kans had zijn uitspraken later te nuanceren, terwijl hij ze ondertussen wel mooi had gedaan. Kortom, hij had alle doelgroepen evenredig bediend. Benali bevond zich heel slim in een win-winsituatie. Morele verrotting had een gezicht.’

Al met al zal dit boek niet als meesterwerk de wereldliteratuur ingaan. De schrijver heeft zich teveel laten leiden door emotie, waardoor de stekeligheid van de tekst net verkeerd overkomt. Dat geldt ook voor de willekeurige voor- en vooral afkeuren die hij debiteert zoals het dissen van Terschelling:

“Terschelling is in zekere zin de Gaza- strook van Nederland. De eilandbewoners laten zich voorstaan op een eigen identiteit, die zo heel anders zou zijn dan die van de vastelanders, maar die in wezen niet bestaat. Het zijn gewoon een beetje achtergebleven lui die met gemakzuchtig toerisme hun geld verdienen. Eilandbewoners hebben altijd iets achterlijks, en daarom is Engeland zo’n groot wonder. Daar hebben ze een geweldige literaire traditie. En zeg nu zelf: wat hebben de Terschellingers op dat gebied ooit gepresteerd? Of op welk gebied dan ook? Om over de nog net iets agressievere vertegenwoordigers van de Gazastrook nog maar te zwijgen.”

ISBN 9789044656497

Sterren: **

Uitgeverij: Prometheus 

Ook verschenen op Bazarow 

Naomi Klein – No Logo

Multinational galore 

Naomi Klein schreef dit boek in 1999, grofweg 25 jaar geleden. Het is één grote waarschuwing tegen de opkomst (en het roofdierinstinct) van de multinationals. Haar alarmerende signalering werd bewaarheid. Na dat jaar werd de wereld teruggebracht tot globale netwerken/bedrijven die onaantastbaar handel konden drijven voor de winsten van de aandeelhouders. 

Anno nu zien we hoe multinationals verder zijn uitgezaaid en nog altijd groeien als kool, andere bedrijven overnemen/van de kaart vagen, en mikken op vette winsten. Winsten met de aandeelhouder als lachende derde. De afstand tussen het bedrijf en de aandeelhouders is steeds hechter geworden en tegelijkertijd ondoorzichtiger. De ideale anonieme aandeelhouder eist tegenwoordig zijn/haar winstpercentage op en verdwijnt weer in het duister van de anonimiteit.

Naomi Klein (https://en.wikipedia.org/wiki/Naomi_Klein) voorspelde griezelig goed die toekomst. Ja, multinationale bedrijven beheersen de wereld en ja, hun web van logo’s is alomtegenwoordig.

No Logo is een dikzak – ruim 600 bladzijden. Maar het bevat geen bladzijde teveel; de boodschap is nog onverminderd actueel. Actueler zelfs nu ook milieu, uitbuiting van minderheden en uitputting van grondstoffen een doorslaande rol gaan spelen. Eigenlijk zou Klein een No Logo 2.0 moeten maken: een soort actuele versie. Maar ook zonder dat kunnen we aanvoelen hoe het gaat met de wereld en de bedrijven die hun verantwoordelijkheid niet nemen.

De talloze voorbeelden en cases in het boek laten zich niet in één recensie vatten. Maar als je wat tijd stuk te slaan hebt (een vakantie wellicht) en je wilt verdiepen in de finesses van het kapitalisme, dan is dit een prima startpunt.  

Een gulden citaat (met inhoud die gemeengoed is geworden) om mee af te sluiten:

De vermerking van de universiteiten 

Terwijl de merken langzamerhand verandering brengen in het studentenleven, komt er een ander soort overname op gang op het niveau van het universitaire onderzoek. Overal ter wereld stellen universiteiten hun onderzoeksfaciliteiten en hun niet in geld uit te drukken academische geloofwaardigheid ter beschikking aan de merken, die ermee kunnen doen wat ze willen.

En in het hedendaagse nog lang geen ‘No Logo’ Amerika, merkt Naomi Klein op, worden onderzoeksovereenkomsten van universiteiten met bedrijven voor van alles gebruikt: voor het ontwerpen van nieuwe Nike-skates, voor de ontwikkeling van efficiëntere methoden van oliewinning voor Shell, voor de beoordeling van de stabiliteit van de Aziatische markt voor Disney, voor de toetsing van de vraag naar grotere bandbreedte voor Bell of voor het meten van de voordelen van een medicijn met een merknaam in vergelijking met een merkloos medicijn, om maar een paar voorbeelden te noemen…”

ISBN: 9789025316945

Sterren: ****

Uitgeverij: Athenaeum 

Ook verschenen op Bazarow 

Alice Munro – Familiestukken

Het beste van de beste

De koningin van het psychologisch onderzoekende korte verhaal is niet meer. Godzijdank is haar werk nog volop in omloop, met verhalen die je door hun feilloze ontleding en diepe speldenprikken in de menselijke ziel trefzeker raken.

Niet veel korteverhalenschrijvers halen het niveau van Munro. Ze schiep een eigen universum met een herkenbare taal, stijl en insteek. Niet voor niets wordt deze grand old lady wel ‘De Canadese Tsjechov’ genoemd.

Een bonus in dit boek is de gedachtenwisseling tussen Marja Pruis en Greta Le Blansch. Ze schrijven elkaar hoe moeilijk het is om te kiezen uit de verhalen van Munro. En passant bespreken ze de verhalen en geven hun soms uiteenlopende meningen.

Maar het piece de resistance is natuurlijk de bundel verhalen. Die zijn krachtig genoeg om voor zichzelf te spreken. De Munro-thema’s komen volop voorbij: eenzaamheid, verdriet, een slecht huwelijk, onderhuidse ruzie/oorlog met dochters, misverstanden, jaloezie en natuurlijk verraad. Vooral in de familiesfeer en tussen vrouwen onder elkaar. Niets menselijks is de personages uit haar boeken vreemd, al reageren ze soms alleszins vreemd. Maar dat maakt dit boek juist lekker sappig. Er staat veel te veel in om te bespreken dus ik beperk me tot ‘Familiestukken’, het titelverhaal.

De verteller is een meisje uit een nogal chaotisch gezin, door wiens ogen we het leven van dat gezin zien. Hoofdpersoon is Alfrida, een nicht die stukjes in de krant schrijft en die af en toe langs komt in het gezin waar onze verteller leeft. Een vrijgevochten vrouw lijkt Alfrida te zijn; ze geeft de verteller al direct een sigaret met daaropvolgend een vuurtje, tot verbijstering van haar moeder. Moeder is een niet al te snuggere vrouw die druk is met het huishouden en letten op de buren. Vader is anders:

“Wat mijn vader betrof, hij had me geslagen, in deze zelfde kamer, niet met een zweep maar met zijn riem, omdat ik me niet aan mijn moeders regels had gehouden en haar gevoelens had gekwetst en een grote mond had gehad.”

Alfrida brengt wat lucht in het verkrampte huishouden, dat op sociaal gebied vrijwel geen initiatieven ontwikkelt. Niemand komt eten, alleen twee of drie keer per jaar de tantes en hun echtgenoten. Wat direct leidt tot een gevaarlijk hoog stressgehalte.

De hoofdpersoon ontwikkelt zich van kind tot jong meisje tot student. Tegen die tijd gaat ze ook Alfrida opzoeken in haar appartement boven een winkel, welke ontmoeting koren op de molen van Munro’s schrijftalent is:

“Ik dacht dat je verdwaald was,’ riep Alfrida van boven. ‘Ik stond op het punt de reddingsbrigade erbij te roepen.’

In plaats van een zonnejurk droeg ze een in een bruine plooirok gestopte roze blouse met bij de hals een slaphangende strik.. Maar het grootste verschil was dat ze een vals gebit had, gelijkmatig van kleur en een tikje te groot voor haar mond waardoor haar vroegere uitdrukking van achteloze geestdrift iets begerigs kreeg.”

We herkennen de kalme taxerende blik op haar personages die Munro zo precies kan verwoorden. Het eind van dit verhaal legt daar nog één keer de nadruk op:

“Ik dacht niet aan het verhaal dat ik over Alfrida zou schrijven – niet speciaal daaraan – maar aan het werk dat ik wilde doen, wat eerder leek op iet uit de lucht grijpen dan op verhalen construeren. De kreten van de meningte kwamen op me af als grote gemoedsbewegingen vol smart. Mooie, plechtig klinkend golven, met hun verre, bijna onmenselijke instemming en geweeklaag.

Dit was wat ik wilde, dit was waar ik aandacht aan zou moeten besteden, zo wilde ik dat mijn leven verliep.”

ISBN 9789044550825

Sterren: ****

Uitgeverij: De Geus 

Ook verschenen op Bazarow 

Arnon Grunberg & Thé Tjong-Khing – Zevenpoot

Lachspiegel met slagschaduw

Ongebruikelijk is het niet, een boek dat eruit ziet als een graphic novel maar toch een literair karakter in zich draagt. Voor dat karakter draagt Arnon Grunberg zorg; voor de graphic novel-feelings liggen de credits bij de gewaardeerde illustrator Thé Tjong-Khing.

Eerste vraag: wat domineert, taal of teken? Dat zijn toch de tekeningen, startend met het voorplat. Daar is een bende door elkaar heen wriemelende mensen, op weinig zachtzinnige wijze, in een tram/trein/OV-vehikel, bezig met elkaar in de weg staan. Er wordt geduwd, getrokken, gedronken en iemand heeft zelfs een (seks)pop onder zijn arm. Vriendelijk oogt het niet, eerder chaotisch en boos. We gokken dat de tekenaar de huidige toestand in de wereld wil laten zien.

Mooie pics dus die adequaat het verhaal ondersteunen. Zoals wanneer het belangrijkste moment van deze hele geschiedenis uitgebeeld wordt: de geboorte van de zoon van de Knoblauchs. Daar komen we op terug; eerst even dit: op de tekening zien we een operatietafel met een meer dan levensgrote arts/chirurg ernaast, die met een vergrootglas klaar staat om het kleine wonder in ogenschouw te nemen. Mevrouw Koblauch ligt op de tafel, afwachtend kijkend naar de Frankenstein-achtige chirurg. Meneer Knoblauch staat observerend aan de andere kant van de tafel, en wat machines met apparatuur links en rechts in het vertrek completeren het ziekenhuis-idee.

Goed: er is een kindeke geboren dus. Een bijzonder kind en dat is het. Als je tenminste een kind met acht benen bijzonder vindt,wat ik wel doe. Daarnaast is het kind erg voorlijk, blijkt als het al direct een brief schrijft:

“’Lieve papa en mama,’ las de kleine jongen met hoge en ietwat trillende stem voor. Hij stond nog altijd op de kleine stoel. ‘Niet alleen ben ik zoals jullie weten piepklein, maar ik heb ook acht benen, nou ja zeven, want de mensen van het kunstenaarscollectief hebben er per ongeluk eentje afgebroken. Maar goed, dat kan gebeuren als je creatief bezig bent. Jullie maken je zorgen om mij. Dat begrijp ik goed. Maar voor een piepklein wezen met zeven benen ben ik er eigenlijk prima aan toe. Zonder het te willen, maak ik jullie te schande. Gewoon door te zijn, met mijn zeven benen. Dat besefte ik al vroeg. Jullie hadden zo gehoopt op een zoontje met twee benen…”

Het komt in de beste families voor: de jonggeborene zet door zijn uiterlijk meteen al zijn ouders voor schut, wat doe je eraan? Grunberg heeft geen enkele moeite met het sardonisch neer laten dalen van allerhande ellende op de figuranten in het boek. Zo komt de koning nog langs, die niet zijn gewone uiterlijk meer heeft:

“Ik speelde al langer met de gedachte om kat te worden,’ zei de koning, ‘ik wist dat er mogelijkheden waren in een privékliniek in Brazilië waar vele beroemdheden die zogenaamd dood zijn een nieuw leven hebben gevonden als poes of hond, een enkeling is boa constrictor geworden.”

De flamboyante tekenstijl van Tjong-Khing versterkt ook hier vloeiend het verhaal.

Bij de eindconclusie treft mij enige twijfel. Is dit absurde verhaal onvoorstelbaar flauw of juist buitengewoon humoristisch in elkaar gestoken? Dat kon ik pas vaststellen op driekwart van het boek. Veel scherpe grappen kruiden de tekst en dat is goed. Maar het zijn de flauwe grappen, vaak aan het einde van een zin, of alinea, of bladzijde, die toch de scherpte uit het verhaal halen en daardoor een te jolig stempel op het geheel drukken.

9789021487267

Sterren: **

Uitgeverij: Querido

Ook verschenen op Bazarow

Julia Kuo – Vonken en lichtjes

Levende dingen die de nacht doen gloeien

De titel van deze recensie is eigenlijk de subtitel van het boek, wat voordelig is omdat we door die twee efficiënt te combineren, één hele regel over hebben.

Maar daar gaat het nu niet over. Vandaag gaat het om dit leerzame, op wetenschappelijke inzichten gebaseerde prentenboek. We gaan nadenken over bioluminescentie. Dat betekent: ‘het produceren van licht door levende organismen.’ Nog simpeler gezegd: beestjes die licht geven.

Schrijver en ook meteen tekenaar is de Julia Ko uit de titel. Ze heeft uitgeplozen welke levende dingen de nacht laten gloeien en daar dit boek van gemaakt.

Voorbeeldje?

“De glimwormen uit Nieuw-Zeeland en Australië zijn eigenlijk jonge insectjes die nog moeten opgroeien en later vliegen zullen worden. Ze zijn de enige biolumeniscente wezens ter wereld die in grotten leven. Deze glimwormen maken plakkerige, lichtgevende draden waarmee ze insecten vangen, die ze daarna opeten.”

Andere levende wezens met zelfgemaakt licht zijn bijvoorbeeld paddenstoelen. De naam voor dat licht is ‘Vossenvuur’.

Zo staat het boek bol van de grappige maar ook rare feitjes. Deze lichtgevende afdeling van de dierenwereld is best bijzonder. Wat dacht je van Dinoflagellaten? Dat zijn enorm kleine eencellige wezentjes die een lichtvonkje afgeven als ze gestoord worden. In sommige nachten laten miljarden dinoflagellaten de zee bij elke golf sprankelen. Weet je dat ook weer.

Als je meer wilt weten over zelf licht producerende dieren, zie het boek. De maker is zo slim geweest het boek helemaal in het zwart uit te voeren. Zo kun je de fantastische lichtsignalen van de nog veel fantastischer dieren het beste zien. Voor de jonge onderzoeker of gewoon als je nieuwsgierig bent.

ISBN: 9789493301801

Uitgeverij Samsara

Ook verschenen op Bazarow en TikTok

Tjibbe Veldkamp & Alice Hoogstad – Kom uit die kraan!!

Voorzichtugg!

Dit fijne prentenboek ademt in al zijn poriën vrolijke chaos uit. De prachtige voorplaat geeft daar al een preview van: een langgerekte kraan met een jochie in de besturingscabine van die kraan, die een politieauto ophijst met twee wanhopige agenten erin die roepen: ‘Kom uit die kraan!’ 

Maar het jochie, dat Bart heet, komt mooi niet uit de kraan. Waarom zou hij? Het is veel te leuk daarboven, en hij is sowieso een fan van bouwplaatsen. Bij deze bouwplaats komt hij regelmatig. De bouwvakkers laten hem als oppas bij de apparaten lopen, maar natuurlijk gaat dat fout:

“Op een dag, toen de bouwvakkers zaten te eten,

kwamen er grote jongens langs.

‘Zeg kleintje,’ zei de grootste jongen.

‘Wij durven de bouw op. Maar jij durft dat niet.’

Dat hadden ze beter niet kunnen zeggen. Bart die niet durft? Puh!! Hij zegt: ‘Ik ga de bouw op. Maar dan moeten jullie de politie bellen.’

‘Afgesproken!’ zeiden de grote jongens.

En zo gaat Bart eens kijken of hij de wals kan besturen. Jep, dat lukt: hij walst het hek plat en daarna een auto. De grote jongens schrikken daarvan.

Zo gaat het verder: Bart probeert of hij de cementauto kan besturen. Jep, dat lukt.

Hij klimt in de hijskraan. En tilt een politiewagen de lucht in.

Problemen en heel veel chaos. Dat kenmerkt dit verhaal: veel ondoordachte handelingen, moedwil en misverstand, miscommunicatie en onverantwoord machinegebruik. Toch weten Tjibbe Veldkampt en Alice Hoogstad de lol erin te houden met een beetje Laurel en Hardy en lach of ik schiet-humor, intussen de chaos op de bouwplaats zeker niet minder makend.

Hoe eindigt dit?

Dat laten we graag aan jullie, lezers/kijkers van dit lekkere prentenboek. Lees het en kijk vooral naar het plezier dat van zowel de tekst als de tekeningen spettert.

ISBN: 9789083373430

Sterren: ***

Uitgeverij: Lemniscaat

Ook verschenen op Bazarow 

Stephen King & Richard Chizmar – De Gwendy Trilogie

Iets teveel van het slechte

Een knoppenkist, een discutabele vreemdeling op de achtergrond en een meisje met een slecht zelfbeeld, dat zijn de ingrediënten van deze trilogie. Een trilogie die langzaam is opgebouwd.

Het eerste verhaal konden we al lezen in 2018: ‘Gwendy’s knoppenkist’. Stephen King was daarmee bezig, maar liep vast en stuurde het verhaal naar collega schrijver Richard Chizmar. Ze werkten wel vaker samen en samen met Chizmar wisten de buddies het verhaal over het meisje Gwendy, dat van een mysterieuze man in het zwart een houten kist krijgt, tot een goed einde te brengen. De houten knoppenkist is het centrum van het verhaal; een soort wensput. De kist geeft chocolaatjes weg en prachtige munten die de eigenaar helpen, maar heeft ook een aantal knoppen in verschillende kleuren waar je beter af kunt blijven. Een nogal absurdistisch uitgangspunt, maar dat voor is King niet weird.

In dit boek heeft Chizmar (en King als over de schouder mee-schrijver) een tweede en derde deel als vervolg op deel één gemaakt. Daarmee is het verhaal over Gwendy opeens een haast niet meer te hanteren zwaargewicht van 651 bladzijden geworden. En een olifant in de kamer: het is een matig boek. (Eigenlijk op het randje van slecht, maar ik geef de oude meester het voordeel van de twijfel)

Waarom en hoezo? Het allereerste probleem is de knoppenkist zelf. Dat is een magisch instrument dat de eigenaar zelfvertrouwen geeft door middel van snoepjes. De gevaarlijke kant zijn de knoppen, die heftige krachten kunnen ontwikkelen. Zo’n deus ex machina is behoorlijk onwaarschijnlijk. De verhalen van King hebben bijna allemaal een onwaarschijnlijk tintje; daarom kan hij ook over geesten, demonen en duivels schrijven. Maar hier is het een (sorry voor het woord) lullige knoppenkist. En zelfs dat is nog overkomelijk, als de rest van het verhaal maar nagelbijtend is. Of dat komt doordat Chizmar de ‘hoofd’schrijver is, durf ik niet te zeggen, maar helaas kom ik nagelbijtmomenten in deze trilogie zelden tegen.

Wat we wel lezen zijn eindeloze lappen tekst. Zoals wanneer de mysterieuze man in het zwart de knoppenkist in deel 1 voor het eerst aan de jonge Gwendy geeft:

“..Je bent fantastisch omgegaan met de kist. Ik weet wat voor last het is geweest, alsof je een onzichtbare rugzak met stenen op je rug meesjouwde, maar weet dat je de wereld een dienst heb bewezen. Je hebt talloze rampen voorkomen. Mensen met kwaad in de zin, een categorie waartoe jij niet behoort, zelfs niet na je experiment met Guyana, want dat kwam simpelweg voort uit nieuwsgierigheid, kunnen onvoorstelbaar veel schade aanrichten met de kist. Wanneer hij echter met rust wordt gelaten, kan hij enorm veel goeds doen.”

Beetje kriebelig, dit. Gelukkig is in de tekst een grappig  tegenwicht te vinden: de weinig vleiende Trump-verwijzingen die regelmatig opduiken.

Dan komen we bij ‘Gwendy’s magische veer’, deel 2 van de trilogie. Ze is hier 15 jaar ouder, heeft drie boeken geschreven en begint in de celebraties-kaartenbak te passen. Ze stelt zich kandidaat voor een openbare functie en wordt een ‘congresswomen’. De knoppenkist is er nog steeds op de achtergrond, of beter gezegd, in een donker hoekje van haar kast weggestopt. Haar leven wordt gedetailleerd maar voortkabbelend, met alweer weinig opwindende uitweidingen beschreven.

Dat is vreemd, want in de verantwoording meldt Chizmar: “En tenslotte ben ik mijn vriend, Stephen King, oneindig dankbaar, niet alleen voor het ruimhartig en grondig redigeren van Gwendy’s magische veer, maar ook voor het vertrouwen dat hij mij heeft geschonken door terug te keren naar Castle Rock en Gwendy Petersons (zoals ze inmiddels heet) leven.” Je zou denken dat King wat peper en zout aan het verhaal toevoegde, maar daar is niets van te merken. Zodat het een verademing is als we op bladzijde 350 deel 3 ingaan: ‘Gwendy’s laatste taak’.

Dit derde verhaal gaat letterlijk sky high in de overdrive. Het is 2026. Zes mensen gaan met een Elon Musk-achtige ruimtereisaanbieder de atmosfeer uit. Gwendy is nu 64 jaar: “…en over iets minder dan een uur zal zij de eerste zittende Amerikaanse senator zijn die de ruimtereis gaat maken naar het nieuwe MF-I-ruimtestation. Voer voor een flauw grapje: “(Onder Gwendy’s politieke leeftijdgenoten bevinden zich cynici die het leuk vinden om te zeggen de MF staat voor een bepaalde incestueuze handeling, maar in werkelijkheid staat het voor ‘Many Flags’.)”

Gwendy heeft hier te maken met één van de medepassagiers, Gareth Winston, een soort Trump. Hij is ongelooflijk rijk, dik, bot, ongemanierd en gevaarlijk. Daar komt bij dat ze met z’n zessen in een te kleine ruimte zitten en de spanningen oplopen.  

Maar meer nog heeft ze last van haar geheugen. Dat brokkelt in rap tempo af; ze zal spoedig nauwelijks meer coherent kunnen denken. Geen prettige gedachte daar in de ruimte.

Tenslotte draagt ze ook nog een zware steen op haar rug door de knoppenkist. Die heeft ze natuurlijk meegesmokkeld het ruimtevaartuig in, en al even natuurlijk weten meer mensen die haar willen schaden, daarvan.

De plot is spannend zoals het hoort, maar toch ook best voor de hand liggend. Nee, ik zal hem niet onthullen. Lees het boek vooral zelf – ik hoor graag of je een betere ervaring hebt.

ISBN: 9789049204815

Sterren: **

Uitgeverij: De Boekerij

Ook verschenen op Bazarow 

Nico Dros – Eiland van gisteren

Vroeger was alles ruiger

Op Texel, zoals dat in vaktaal heet, is het rustig. Dat wil zeggen, zolang we in het eerste deel van dit boek blijven. Daar zet Nico Dros tien hecht doortimmerde en goed gebouwde verhalen op papier over ons welbekendste eiland.

Dros is een no-nonsense woordensmid. Bij hem geen Voskuil-achtige, over anderhalve pagina ploegende volzinnen. Hij zet de situatie op, slaat de piketpaaltjes, noemt de hoofd- en bijrolspelers en laat het verhaal zich zonder poespas afspelen. Dat past prima bij de ietwat stugge uitstraling van een aantal van zijn personages. En bij de algehele sfeer die hij Texel meegeeft, laten we dat het eilandgevoel noemen; een mengeling van hang naar vergane glorie en fraai geformuleerde, eilandgerelateerde teksten.

Het verhaal ‘De derde’ is een mooi voorbeeld van hoe Dros nostalgie, kleinburgerlijkheid, jaloezie en (lichamelijk) verlangen als ingrediënten mixt. We zijn in het huis van de schrijver zelf, omstreeks zijn vijftiende jaar. De heisa begint als er een kaartje komt van Willem, die naar het eiland wil komen. Dat was vreemd, vond zijn moeder. Willem ging al jaren in die maand naar Ibiza en vierde feest met zijn losgeslagen vrienden. Pa is er helemaal niet blij mee, die uitvreter over de vloer.

Los uit de pols associërend door de hoofdpersoon komt het verhaal op roddel en achterklap aan de keukentafel over buitenechtelijke relaties en wat daar voor slechts uit voortkwam, zoals de zelfmoord van een boerenzoon, en Livia.

“Ze was een flowerpowermeisje met bloemetjes in het haar, met allerlei kettingen en sieraden … ze was ontvankelijk voor al dat bijgeloof en onzichtbare gedoe… Ik luisterde ernaar en liet na ertegenin te gaan…. Ik wilde de vormen van haar lichaam in me opnemen… Ik wilde veel meer natuurlijk, ik was immers bijna vijftien, maar tegelijk zag ik ertegenop en voelde ik me er onzeker over…”

Zo kriskras door gebeurtenissen heen hoppend krijgen we veel mee over het leven van de jonge schrijver. Mooi getoonzet, precies de juiste sfeer treffend en plezierig leesbaar. Dat geldt onverkort voor de andere verhalen.

Het tweede deel van het boek, “Eergisteren”, gaat terug in de tijd. Dit zijn de verhalen met een meer historische inslag. Erg leuk is het essay ‘De oermient’, die ieder die ooit over een paradijselijke, zichzelf regulerende oergemeente met een goede afloop heeft gefilosofeerd, zal aanspreken.

Het boek eindigt met een ‘Kleine bloemlezing van gedichten in het Tessels’. Die gedichten zijn inderdaad in het Tessels, dat verdacht veel tegen het Koeterwaals aanleunt. Moeizaam leesbaar, bedoel ik, voor de gemiddelde Nederlander. Had wat mij betreft niet gehoeven maar allez, voor de volledigheid maakt het dit boek tot een keurig afgerond en prettig verteerbaar geheel. 

ISBN: 9789028242760

Sterren: ***

Uitgeverij: van Oorschot

Ook verschenen op Bazarow