Recensies van actuele boeken

Atte Jongstra – De avonturen van Henry II Fix

Een ragfijn spel met de werkelijkheid

Atte Jongstra levert met De avonturen van Henry II Fix een wonderlijk mengsel af van autobiografie, raamvertelling, roman en encyclopedie. Feiten en fantasie worden kundig tot faction gesmeed dat niet van een echte autobiografie, raamvertelling, roman of encyclopedie is te onderscheiden. Het is een ragfijn spel met de werkelijkheid.

Jongstra begint zijn verhaal met te vertellen dat hij voor vijfentwintig euro drie kisten op de kop heeft getikt, de zogenaamde Schutte-kisten. Ze bevatten de nalatenschap van Henry II Fix, een vergeten genie. De schrijver zegt: ‘alle autobiografische passages (hertaald, bewerkt, aangevuld) zijn opgenomen in de bladzijden die volgen. Hier en daar heb ik een greep gedaan uit een lijvige map met het opschrift “Theorieën”. Waar de geschiedenis hiaten bevatte, heb ik die ingevuld, naar de nieuwste gegevens.’ Dat geeft te denken.

Fix houdt een dagboek bij. Hij woont in Zwolle, en moet met een horrelvoet door het leven. Een leven dat niet makkelijk is omdat vader Fix’ broer Louis voortrekt. De jonge Fix krijgt alleen steun van zijn moeder, die hem bemoedigend voorhoudt: ‘Vele eersten zullen laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, zijn de eersten.’ Het gezin is bemiddeld. Een van de voorouders heeft fortuin gemaakt in de tulpenhandel en dit slapende geld stelt vader in staat volstrekt niets uit te voeren. Nou ja, hij stelt een curiositeitenkabinet samen, waarvoor hij ‘werkreizen’ onderneemt.

Met het klimmen der jaren ontwikkelt Fix zijn gevoel voor muziek. Hij schrijft een muziekstuk dat helaas volledig afgekraakt wordt. Daarna probeert hij zijn poëtische talent en maakt een gedicht. Zijn stadsgenoot, de dichter Rhijnvis Feith, geeft er commentaar op: ‘Schrijf nooit meer voor het publiek, meneer!’ Na deze brute afwijzing koestert Fix de rest van zijn leven een diepe haat voor Rhijnvis Feith.

Zijn broer gaat elders in de wereld op avontuur. Zijn ouders sterven, Fix verhuist naar een kleinere woning. Daar blijft hij wonen met zijn majordomus Schutte die zich soms verstout hem met woordspelletjes belachelijk te maken. Elke dag schrijft Fix wel iets – theorieën, gedachten, brieven aan de gemeente: ‘Maak Zwolle een veilige stad!’. Op de achtergrond wandelt steeds de weduwe Wilders voorbij. Zij wil met hem trouwen maar hij laat het nooit verder komen dan een verloving. Onbegrepen gaat hij zijn eigen eenzame weg. In de nadagen van zijn ‘carrière’ krijgt hij nog enige erkenning als zijn voorstellen door de gemeenteraad worden overgenomen. De rest van zijn gedenkwaardige gedachten zijn in De avonturen van Henry II Fix opgenomen.

De lol van het schrijven en fabuleren die Atte Jongstra bij het maken van dit rare boek moet hebben gehad, straalt de lezer tegemoet. Het verhaal sprankelt, verrast, amuseert. De 507(!) voetnoten sturen de lezer alle kanten op, meestal de verkeerde. Dat begint al als Fix filosofeert over ‘het denkbeeld dat de windrichting en –sterkte bepalend is voor het bevorderen van de conceptie’. De voetnoten staan netjes bij de schuingedrukte termen, maar als je ze opzoekt, word je niets wijzer. Bijvoorbeeld: ‘de kille noordenwind, door de Romeinen aquilo genoemd1’. Die eerste voetnoot meldt achterin het boek droog: ‘1. En door de Grieken boreas.’ Nuttige informatie, zeg nu zelf.

Het boek zelf heeft een leesbare lichte toon. De stijl is helder en humoristisch. De verscheidenheid aan onderwerpen en ideeën maakt het lezen tot een avontuur. Het taalgebruik van Fix is zoals je dat verwacht van iemand uit 1800. Fix drukt zich eenvoudig maar archaïsch uit, zijn taal lijkt nog het meest op die van Ollie B. Bommel.

Een vergelijking die goed stand houdt. Alleen de driedelige naam van Fix lijkt al op die van Ollie B. Bommel. Bij beide heren van stand speelt geld geen rol. Daarnaast doet Fix in stilte veel goed. Hij wil vrede stichten, hij wil de burgers opvoeden. Het lukt allemaal niet. Net zomin als het Bommel ooit lukte om in stilte goed te doen. Dan had heer Bommel zijn bediende Joost, Fix heeft zijn majordomus Schutte. En stonden er bij Ollie B. niet een aantal strekkende meters boeken in zijn studeerkamer die hij geen van alle echt begreep? Fix hoort ook vaak de klok luiden zonder te weten waar de klepel hangt. Tenslotte had Ollie zijn platonisch relatie met juffrouw Doddel. Fix heeft een smeulend verlangen naar de weduwe Wilders. Als je De avonturen van Henry II Fix leest, speelt deze informatie steeds mee in het achterhoofd.

Afgezien van die vergelijking zijn de wederwaardigheden van Fix het lezen waard. Jongstra schreef een boek om in te verdwalen. Met soms kolderieke voetnoten maar ook veel plaatjes die het verhaal verluchten. Zonder overigens, zomin als de voetnoten, de lezer veel wijzer te maken. Om met heer Ollie te spreken: ‘Dat geeft te denken’.

ISBN: 9789059657595

Sterren: ****

Uitgeverij: de Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Bernlef – Op slot

 

Gestolde levens met fijne pen vastgelegd

De nieuwe roman van Bernlef, Op slot, is plezierig dun. Met een ruime bladspiegel ook nog. Harry Mulisch zou evenveel tekst in één hoofdstuk kwijt kunnen. Maar Bernlef heeft niet meer tekst nodig. Met een fijn pennetje worden drie levens getekend die al dan niet vrijwillig gedomineerd zijn door de schilderkunst.

De schilder IJsbrand Blok leeft al jaren afgezonderd in een huis aan de Nederlandse kust. Als zijn oude vriend fotograaf Dick Noordeloos hem komt bezoeken, ligt IJsbrand in bed. Hij fluistert iets. Dick hoort het niet goed. ‘Hij hoorde dat IJsbrand iets fluisterde. “Geluk.” Of zei hij “Gelukt?”’ Dan sterft IJsbrand.

Wie moet gewaarschuwd worden? IJsbrands vrouw Nadia zit al jaren in een inrichting. IJsbrands dochter Karien dus; zij komt en regelt de nalatenschap. Ze vraagt Dick om de schilderijen van haar vader te fotograferen voor een overzichtstentoonstelling. En dat zijn er nogal wat. Het hele huis hangt vol met schilderijen, met Nadia als model. Dick maakt de foto’s en krijgt inzicht in de geschiedenis van de familie. De kamer van Nadia blijft echter op slot, bij gebrek aan een sleutel. Pas als veel later die kamer geopend wordt, wordt de trieste geschiedenis van Nadia onthuld.

Met een minimum aan tekst en rake observaties vertelt Bernlef het verhaal. Al in het eerste hoofdstuk vergelijkt hij fotograferen met schilderen. Dick de fotograaf krijgt steeds meer te maken met nieuwe middelen zoals digitale fotografie, en ‘een speciaal programma’ waarmee je foto’s kan bewerken. Aldus photoshoppend manipuleer je een foto tot iets wat het nooit was: ‘Op die manier weet niemand meer of een foto echt is of geënsceneerd.’ Volgens een voorstander van de nieuwe techniek is dat juist een voordeel: ‘zo wordt fotografie eindelijk kunst.’ Dat is niks voor Dick. Voor hem leidt een digitale camera juist door het gemakkelijker foto’s maken ‘tot het maken van nog meer foto’s …dan was de foto niet meer dan een verslag, iets gevangen in de tijd, niet eruit getild.’ Wie ooit een avond naar te veel vrijwel identieke vakantiefoto’s heeft gekeken, kan hiermee instemmen.

Dick en Karien bereiden de overzichtstentoonstelling voor. Extra aandacht is er voor het laatste schilderij van IJsbrand, een bloeiende amandelboom in Zuid-Frankrijk. IJsbrand zelf vond het een mislukt schilderij, maar voor Dick is het juist geslaagd omdat er een onnaspeurbaar licht in geschilderd is. Dick denkt dat IJsbrand misschien met zijn laatste woord zei dat het schilderij toch goed was: ‘Gelukt.’

Langzaam wordt de tragedie duidelijk. IJsbrand die zijn hele leven lang Nadia schilderde zoals hij haar voor het eerst ontmoette, ‘een jonge vrouw met smalle heupen en kleine borsten.’ Hoe vaak ze ook voor hem poseert, in zijn ogen blijft hetzelfde ideaalbeeld van de vrouw met de prachtige ogen, ‘bijna even moeilijk te schilderen als water’.

Nadia reageert daarop door haar lichaam in die staat te willen houden. Om zich heen ziet ze zichzelf in allerlei poses hangen als een jonge, slanke vrouw zonder rimpels rond haar ogen. Ze moet concurreren tegen zichzelf, tegen haar geschilderde ideaalbeeld, terwijl de veroudering onherroepelijk komt. In dat krachtenveld groeit dochter Karien op, met de nodige schade. Nadia strijdt tegen het verval maar verliest die ongelijke strijd en raakt rijp voor een inrichting. Op het moment van de dood van IJsbrand zit ze daar nog steeds, maar ze krijgt door die dood een opleving. Ze haalt nog één keer overtuigend haar gelijk.

Het is een plezier om je onder te dompelen in dit verhaal. Niet alleen door de rechttoe rechtaan schrijfstijl maar ook door de scherpe beelden die Bernlef neerzet. Als hij een verlaten parkeerterrein beschrijft met in één vak een rechtopstaand bierblikje dan zie je dat onmiddellijk voor je. Hoe is het blauw van een Vergeet me nietje? ‘Een beetje schuchter, zichzelf excuserend blauw.’ Welke museumdirecteur zouden we hier kunnen herkennen? ‘Hudde was een gedrongen man met een half brilletje op een neus vol zwarte poriën. Met korte dribbelpasjes liep hij achter Vogels aan…’

Doordat het dagboek van Nadia later gevonden wordt, zien we ook haar kant van het verhaal. Dat contrasteert heftig met IJsbrands visie. Zij is het model dat nooit ouder mocht worden en hij de schilder die haar leven met zijn penseel tot stolling bracht. Alles, het kan niet vaak genoeg gezegd worden, maximaal verteld met minimale tekst. Een prestatie van formaat.

ISBN: 9789021453163

Sterren: ***

Uitgeverij: Querido

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Bart van Lierde – Een sprong naar de hemel

Een duik in de modder

Bart van Lierde laat zijn personages door diepe dalen gaan in zijn vierde roman Een sprong naar de hemel. We volgen de levens van Hector, Felix en Fanny, drie muzikaal begaafde kinderen uit één gezin.

Gladjes verlopen die levens niet. De kinderen staan al meteen op achterstand door de armoede die in het gezin heerst, waardoor er slechts geld is om een van de kinderen te laten studeren. De keuze is geen keuze: Felix is moeders lievelingetje en hij mag dus het huis uit om in Leipzig piano te gaan studeren. Zijn broer Hector vertrekt op eigen houtje naar Parijs. Daar ontwikkelt hij zijn talent en komt tot een nieuwe compositiestijl. Zusje Fanny moet in Hamburg blijven. Omdat ze een meisje is mag ze niet componeren, maar ze is getalenteerd en doet het wel. Haar composities worden wel gespeeld, maar onder de naam van haar pianoleraar.

De kinderen hebben dus allemaal hun eigen problemen die in de loop van het verhaal alleen maar verergeren. Van Lierde maakt het zijn protégés niet makkelijk. Om met Felix te beginnen, die heeft een ongezonde seksuele relatie met zijn zus en in mindere mate met zijn moeder. Met alle vrouwen die hij tegenkomt, trouwens.

Muziek is het gereedschap waarmee Felix roem wil vergaren. Hij bewerkt een compositie die broer Hector heeft gemaakt en probeert daarmee op te treden. Zijn pianoleraar helpt hem zijn techniek te verbeteren, maar dat volstaat niet. Langzaam komt Felix erachter dat hij niet voldoende talent heeft om in de top mee te draaien. Er wordt een optreden voor hem geregeld samen met twee goede pianisten; hij heeft een gemene truc nodig om daar als beste van de drie uit te komen. Hij maakt er twee vijanden voor het leven mee en zelf wordt hij er ook niet vrolijker van, zijn stemmingen wisselen steeds vaker.

Hector wordt in Parijs bedrogen door ‘leermeester’ Jacob. Hector wil zich met een zelfgemaakte symfonie bewijzen in een wedstrijd op het conservatorium maar heeft geen geld. Jacob wil hem geld geven om in te schrijven, als hij Hector sexueel mag misbruiken. Hector heeft geen keus. Dus is hij één nacht aan Jacobs perverse fantasie overgeleverd. Een lange en pijnlijke nacht, mogen we wel zeggen. Daarna doet Hector een zelfmoordpoging. Vriendin Henriëtte redt hem ternauwernood. Ze laat hem inzien dat het leven mooie kanten heeft, muziek bijvoorbeeld.

Van Fanny horen we niet veel meer. Ze leidt een bestaan in de schaduw van haar pianoleraar, die haar composities vertolkt. Aan het eind van de roman komen de drie kinderen weer bij elkaar. Een erg vrolijk weerzien is dat niet. Het leidt tot explosieve gebeurtenissen die niet meer terug te draaien zijn.

De roman is geschreven in de wat formele, archaïsche taal van de negentiende eeuw. In mindere handen zou dat stroef lezen. Maar Van Lierde kan schrijven, hij geeft het verhaal vaart en actie mee. Het is een heftig verhaal, zodat de lezer geneigd is het boek niet weg te leggen. Dat is het goede nieuws.

Het slechte nieuws is dát het zo’n heftig verhaal is. Er is werkelijk geen lichtpuntje te bekennen in de armzalige levens van de hoofdpersonen. Terwijl ze toch hun best doen: de kinderen volgen hun muzikale hart, nemen les, hebben talent, maar ze komen niet ver. De realiteit prikt telkens hun dromen door. Ze missen telkens het duwtje in de rug.

Wat ik ernstiger mis is de emotie. In de muziek dan. Bij het studeren en voorspelen dat de kinderen doen worden er steeds fuga’s, nieuwe baslijnen, wonderlijke vingerzettingen gespeeld, maar geen enkele keer heeft iemand simpelweg tranen in de ogen van ontroering. Terwijl ontroerend goede muziek dat toch teweegbrengen kan, nietwaar?

En dan die seks. Zucht. Felix neukt alles wat beweegt, in elk gaatje bovendien. Hij misbruikt zijn zus en zijn moeder. Broer Hector wordt anaal gefêteerd door een iets te groot geschapen man. Zus Fanny is het seksuele doelwit van Felix’ zieke fantasie. Enigszins vermoeiend is al die seks wel, vooral omdat het binnen het verhaal weinig functie heeft.

De vraag blijft wat Bart van Lierde zeggen wil met dit verhaal. Dat het geen zin heeft je dromen achterna te gaan omdat zulks tot mislukken gedoemd is? Dat je hoge idealen kunt hebben maar toch door je dierlijke instincten naar beneden wordt gehaald? Dat seks om de vijftien bladzijden moet? Dat het leven geen zin heeft? Zijn hoofdpersonen maken in ieder geval geen sprong naar de hemel. Eerder een duik in de modder.

ISBN: 9789055156948

Sterren: **

Uitgeverij: van Gennep

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Victor ten Hove – Ongeschreven wetten

Een kijkje in de Haagse slangenkuil

Alles wat je altijd al aan politieke rottigheid vermoedde maar liever niet wilde weten.’ Die ondertitel komt meteen in gedachten als je begint aan Ongeschreven wetten. De schrijver schrijft onder pseudoniem, is in 1952 geboren, studeerde rechten en geschiedenis in Leiden en behoorde tot de ‘inner circle’ van het Haagse politieke circuit. In dit boek legt hij ‘de ongeschreven wetten bloot die het dagelijkse politieke bedrijf regeren’. Dat belooft lekker veel moddergooierij.

Hoofdpersoon Clemens van der Veer is zojuist benoemd als directeur-generaal van het nieuwe ministerie van Veiligheid. Clemens weet dat er coördinatieproblemen zullen komen door de kafkaëske machtsverhoudingen binnen het departement: de politie heeft weerstand tegen bemoeienis van Justitie uit angst de zelfstandigheid te verliezen, net zoals het OM weerstand heeft tegen ‘Den Haag’ uit angst dat de politiek zich met haar werk bemoeit.

Na zijn eerste drukke dag gaat Clemens bij zijn ouders een hapje eten. Tot echt contact laat hij het niet komen. Later op de avond rijdt hij naar huis. Vrouw Anke en zijn kinderen Carel en Eef vragen hoe zijn dag was. Hij zegt kort wat terug en gaat dan naar zijn kamer. Om nog even te werken, zegt hij, maar in werkelijkheid heeft hij geen zin om te praten.

Die houding is tekenend voor hem. Hij stelt er een eer in zijn gevoelens te verbergen. Ook op het werk houdt hij zijn echte gevoel zorgvuldig buiten de discussie. Je vraagt je af hoe hij met die emotionele armoede zo’n hoge positie op het departement heeft kunnen verwerven.

Privé breekt die houding hem op. Zijn vrouw Anke vindt dat hij haar kleineert en nooit wil praten. Onzin, vindt hij. Waarom praten als er niets te zeggen valt? Ze hebben het toch prima samen, al slaapt hij al jaren elke nacht op zijn studeerkamer. Als Anke hem vertelt dat ze al een jaar een relatie heeft met een andere man, is hij geschokt. Ze zegt dat ze die relatie nu uit heeft gemaakt omdat ze het niet eerlijk vindt tegenover hem en de kinderen en wil erover praten. Dat kan hij niet. Hij sluit zich op in zijn studeerkamer en zondert zich steeds verder af van zijn gezin.

Op het departement loopt het ook mis. Een ramp met een chloortrein lijkt door milieuterroristen veroorzaakt maar er zit geen schot in het onderzoek. Er worden kamervragen gesteld aan de verantwoordelijke minister Vergoor. Clemens wordt op het matje geroepen. Waarom heeft hij het onderzoek niet beter gecoördineerd? In de beste ambtelijke traditie wentelt hij de verantwoordelijkheid af op anderen.

Ten Hove zet een geloofwaardig verhaal neer in een wat afstandelijke schrijfstijl, die goed overeenkomt met het karakter van de hoofdpersoon. De roman leest prettig maar heeft een wat zwakker eind. Hoofdpersoon Clemens is hard voor zichzelf en voor anderen. Tijdens het carrière maken verliest hij zijn geliefden. Zijn vrouw bedriegt hem en nog kan hij niet met haar praten. Je ziet hem geestelijk langzaam afglijden, maar tot waar? Daarop geeft de schrijver geen antwoord.

De verwachte moddergooierij blijft uit. Geen sappige roddels of uitspattingen van degelijke politici. Wel wordt in Ongeschreven wetten de Haagse slangenkuil fraai belicht. Echte politici dus, die versleuteld worden weergeven. Dat levert leuke raadspelletjes op. De leider van de nieuwe partij Beweging voor Vernieuwing Hans Zoomers is charismatisch, ontwikkeld genoeg om brede lagen van de bevolking aan te spreken, zijn partij komt met 20 zetels in de Kamer. Wijlen Pim Fortuyn misschien? De zwakke minister van Justitie Evert Vergoor is een besluiteloze man zonder veel overzicht. In kamerdebatten raakt hij al snel het spoor bijster, waarna hij door de oppositie in de hoek gedreven wordt. Piet Hein Donner?

Wat ook goed uit de verf komt is de bij ambtenaren ingesleten houding om afstand te nemen van verantwoordelijkheid. Een woordenwisseling tussen de minister en zijn team als ze oefenen voor een dreigend kamerdebat:

Iemand van het team: ‘Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het departement beter functioneert?’

De minister: ‘Wat moet ik dan zeggen?’

Adviseur: ‘Dat je daarover gaat nadenken. En als dat niet voldoende is, aankondigen dat je daarop nog terugkomt. Je moet je in elk geval niet laten verleiden om uitspraken te doen.’

‘Verstandige taal,’ zegt een ander lid van het team en tevreden gaan ze broodjes eten. Het gevaar is bedwongen, de minister kan nergens op vastgepind worden. Inderdaad, dit verhaal is alles wat je altijd al aan politieke rottigheid vermoedde maar liever niet wilde weten. Bij een volgende druk toch maar die ondertitel gebruiken?

ISBN: 9789044504750

Sterren: ***

Uitgeverij: de Geus

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Maarten ’t Hart – Het psalmenoproer

Hoe de visvangst verdween uit Maassluis

Maassluis, 1739. De jonge Roemer Stroombreker ligt in bed. Hij is zwaar onder de indruk van het orgel en de strijkinstrumenten die hij voor het eerst heeft gehoord en kan de slaap niet vatten.

Zijn gedachten dwalen af naar het ottertje dat hij in de zomer heeft gelokt met een visje. Steeds dichterbij kwam het diertje, tot het de haring uit zijn hand had gegrist.

Nog steeds kan hij niet slapen. Nu denkt hij aan de ark van Noach, en dat hij God wil zeggen dat al die dieren nooit in de ark konden passen. Op dit punt zijn we op pagina 13 van dit boek en mochten we nog twijfels hebben, inmiddels is het duidelijk wie de schrijver is. Een fascinatie met muziek, biologie en ongeloof in de bijbel, dat kan alleen Maarten ’t Hart zijn. Dit is zijn nieuwe roman Het psalmenoproer.

We volgen Roemer terwijl hij opgroeit en reder wordt. Een gearrangeerd huwelijk kan zijn vloot vergroten van twee naar vier schepen waarmee hij de grootste reder van Maassluis wordt. Het probleem is dat hij niets voelt voor zijn beoogde echtgenote Diderica. Ze passen absoluut niet bij elkaar. Toch trouwen ze. Hij lost het probleem op door apart te gaan slapen. Zijn hart ligt bij Anna, een nettenboetster, die echter sociaal onbereikbaar is. Bloed gaat waar het niet gaan kan, en uit hun affaire komt een kind voort, een zwaar geheim voor de ambitieuze Roemer.

Zakelijk gaat het ook niet heel goed. De visvangst wordt alsmaar minder lonend. En dan wordt de rust in het dorpje verstoord door Het psalmenoproer. Tijdens de verwikkelingen komt hij tegenover zijn onwettige zoon te staan, die hem niet als vader kent maar wel een diepe haat heeft tegen de hogere klasse. Ze verliezen elkaar uit het oog en het is de vraag of ze elkaar ooit nog zullen zien. Dat is, in een notendop, het verhaal, maar Het psalmenoproer is veel rijker dan dat.

Maarten ’t Hart geeft een helder beeld van een dorpsgemeenschap rond eind 18e eeuw. Een wondere wereld waar bekrompenheid, gekonkel, zakelijke beslommeringen en liefdesperikelen het leven van de dorpelingen beheersen. Mensen praten vreemd plechtstatig: ‘Laten we ons verschrikt gemoed met een glaasje korenwijn defroyeren.’ Of: ‘Een der bannelingen had geapprehendeerd.’ Ze hebben typische gebruiksvoorwerpen, blakers, snaphanen, smuigerdjes. Ze oefenen zonderlinge beroepen uit, een prikkenbijter, een omtoor, een inbakker. En ze eten en drinken merkwaardige zaken als Scharrebier of Potjesbeuling. Bij het lezen moet je even wennen aan dit taalgebruik maar al snel word je opgeslokt door het verhaal.

Behalve het karakter van de dorpsgemeenschap, schetst ‘t Hart de verwevenheid tussen kerk en maatschappij. Vooral als de in de titel genoemde onenigheid uitbreekt over de nieuwe berijming van de psalmen. Zodra van de ouderwetse zangtrant wordt afgeweken is het mis. Het behoudende deel van de kerkgangers intimideert het andere deel, waarbij geweld niet wordt geschuwd. Roemer probeert neutraal te blijven maar dat is bijna onmogelijk. De schout moet eraan te pas komen om de orde te herstellen.

In een groter verband lezen we hoe de oorlog met Engeland rond 1780 de Maassluisse visserij bijna om zeep helpt. Ruim 20 Jaar later geeft Napoleon de genadeslag. Nederland is dan ingelijfd bij Frankrijk en de keizer is beducht voor het uitwisselen van smokkelwaar met Engelsen op zee. Hij verbiedt de eens zo trotse buizers en hoekers uit te varen. De visvangst in Maassluis houdt op te bestaan. Roemer is tegen die tijd burgemeester en gaat op audiëntie bij Napoleon om clementie af te smeken. In een fraai beschreven reis naar Amsterdam komen ze bij de grote kleine man en mogen hem hun prangende vragen stellen.

Kortom, een knap geconstrueerde roman in ongebruikelijke taal. Zoals de auteur in de ‘Verantwoording’ zegt: ‘Omdat ik zo dicht mogelijk wilde blijven bij de deftige spreektaal van toen.’ Het leest soepel weg, ook al gebruikt hij soms wel erg aanstootgevende alliteraties: ‘Jolig joelend woei een frisse bries…’; ‘Gij kraaiende koggels…’; ‘Schout en schepenen’; ‘kreunende knollen’; en de ergste: ‘gramstorig grauw met hun griezelig grut.’ Gelukkig wordt dat ruimschoots goedgemaakt door psychologisch kloppende karakters en humoristische passages in een sterk verhaal.

De eerder genoemde stokpaardjes van de schrijver blijven tot een aanvaardbaar minimum beperkt. Oké, we lezen vrij regelmatig dat passages uit de bijbel niet kloppen. Daarentegen is ’t Hart weer meesterlijk als hij beschrijft hoe Roemer samen met zijn bruid Diderica voor het eerst het bed deelt. Het bruidspaar wordt geacht kinderen te produceren. Maar Roemer is ‘onbekwaam’. Dat heeft alles te maken met een bepaalde geur die Diderica verspreidt. Zodra hij probeert zijn mannelijke plicht te doen trekt alles onder zijn gordel zich terug als ‘een huisjesslak in zijn huisje’. Prachtig. Als iemand zulke scènes kan beschrijven mag hij ook zijn stokpaardjes berijden.

ISBN: 9789036401852

Sterren: ***

Uitgeverij: Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Rob Kamphues – Naar de haaien

Opspelende jongensdromen

Rob Kamphues maakte tv-programma’s voor RTL, BNN en de KRO. Daarin beleeft hij zoals hij het zelf noemt ‘volstrekt onverantwoorde avonturen’. Met een bobslee extreem snel de baan af, parachutespringen, dat soort dingen. Jongensdromen eigenlijk. In Naar de haaienwerkt hij ze per hoofdstuk voor ons uit.

Het eerste avontuur begint als het de redactie wel leuk lijkt om Rob een wild dier te laten temmen. Dat is gevaarlijk, dus na wat vergadersessies wordt dat afgezwakt tot een papegaai kunstjes leren. Rob zegt overmoedig: ‘Ik kan altijd nog een haai door een hoepel laten zwemmen.’ De papegaai blijkt echter al te hoog gegrepen. Het dier laat zich niets leren. Ook een valse hond temmen mislukt. De redactie overlegt weer: laten we stierenvechten doen, maar dan met een jong stiertje.

Ze vertrekken naar Spanje. Daar krijgt Rob eerst les in het stierenvechten en mag hij een dag later de ring in. Uiteraard is de stier een knoert van een beest dat bloeddorstig op hem af rent. Een van zijn horens breekt zelfs af als hij tegen de schutting knalt waarachter Rob dekking heeft gezocht. Een echte toreador mat vervolgens de stier af. Na twintig minuten mag Rob zelf de ring in. Hij vergeet al zijn lessen op slag. De stier neemt hem een paar keer net niet op de horens. De toreador grijpt op het juiste moment in en – zucht – alles loopt goed af. Zelfs met de stier. Die mag de wei in. Vechtstieren komen namelijk niet meer dan één keer in de ring. Ze zijn te slim om een tweede keer voor de gek gehouden te worden.

Na de stieren gaat Rob naar de haaien, het titelverhaal. De redactie houdt hem aan zijn woord. Ze reizen af naar de Bahama’s. Daar wil Rob een haai door een groene kinderhoepel laten zwemmen. Een niet geheel risicoloos plan: haaien zijn even roofzuchtig als onbetrouwbaar.

Enfin, ze dalen af in een wolk van haaien en doen alle moeite om een van de roofdieren door de hoepel te duwen. In een voetnoot staat hoe riskant dit avontuur was. Een Amerikaanse cameraman verloor bij een vergelijkbare poging zijn been. Daarna kwam een bekende televisiepresentator om het leven op die locatie. Pfoei, denkt de lezer, ook dit is weer goed afgelopen. Hoeveel hoofdstukken nog voor het verkeerd afloopt met die jongen?

Een heel boek dus. Waarin alle verhalen op deze manier worden opgebouwd en goed aflopen. Dat zie je na twee of drie avonturen wel aankomen zodat het effect wegens voorspelbaarheid sterk vermindert. Elke keer lijkt het of Rob het nu niet gaat halen, maar aangezien hij dit boek nog kon schrijven heeft hij het blijkbaar overleefd. Het maakt dat je als lezer steeds met iets minder enthousiasme aan het volgende avontuur begint.

De directe en soepele stijl van de verhalen maakt weer wat goed. Hinderlijk is dat Kamphues werkwoorden en uitdrukkingen misbruikt als werkwoorden die ‘zeggen’ moeten betekenen: ‘“Neu, dat is alleen maar enthousiasme van ze,” stelt de asielbeheerder me allesbehalve gerust.’ Of: ‘“Wat een onzin,” neemt Tjerk het plagerijtje veel te serieus op.’ Of: ‘“Doe maar voor de camera alsof hij van niks weet,” redt Donald de situatie.’ Verder leest het allemaal lekker weg. Prima niks-aan-de-hand-verhalen om te lezen in de trein of op vakantie.

Helaas vond men dat een bundel met alleen gefilmde jongensdromen nogal oppervlakkig is. Zoals hierboven uiteengezet klopt dat inderdaad maar dat geeft niks. Sterker, de vorm valt hier prachtig samen met de inhoud. We hebben het immers over televisie, een medium waarvoor het woord oppervlakkig uitgevonden lijkt.

De bundel werd dus opgeliteratuurd door stukjes uit Robs persoonlijke leven toe te voegen. Dat die onverantwoorde avonturen toch niet handig zijn als je een vrouw en twee kinderen hebt. We lezen over zijn drijfveren, we horen over zijn vader. Interessante informatie om te lezen, maar niet in dit boek. Meer iets voor een biografie. Deze verhalen hadden gerust zo ongecompliceerd mogen blijven. Ze doen genoeg. Ze laten zien hoe het kan zijn als je je opspelende jongensdromen najaagt.

ISBN: 9789060056936

Sterren: ***

Uitgeverij: de Bezige Bij

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Graa Boomsma – Het tweede gezicht

Boek vol ellende, vooral voor de lezer

Neen, vrolijk is het nieuwe boek van Graa Boomsma niet. Met bakken tegelijk wordt de ellende over de personages – en de lezer – uitgestort. Het tweede gezicht gaat over PTSS(Posttraumatisch Stresssymptoom) en gezinsverhoudingen. In de vier delen van het boek krijgt het hele gezin Holdman van opa tot kleinkind te maken met het Stresssymptoom, met belabberde gezinsverhoudingen als logisch gevolg.

In het eerste deel (1975) maken we kennis met het jochie Gary Holdman. Hij leeft met zusje Rita en zijn moeder, die hotelkamers schoonmaakt, in Mobile, Alabama. Zijn vader is sinds zijn tijd in Vietnam zo gek als een deur. Bij een ongeluk met een jeep in Vietnam raakte hij zijn ene onderbeen kwijt. Weer thuis in Alabama brengt hij zijn dagen door op zolder, verboden gebied voor de rest van het gezin. ’s Nachts schreeuwt hij in zijn slaap en overdag slaat hij Gary, ‘keihard en altijd onverwacht’. Gelukkig heeft Gary zijn opa, die lang geleden als huisschilder naar Amerika is verhuisd.

In de volgende delen (1991 (twee maal) en 2001), gaat het verder bergafwaarts met vader Holdman. ‘Operation Desert Storm’ op tv heeft geen goede invloed op vaders wankele psyche en daar komt dan ook nog een hersentumor bij. Als Gary met hem mee gaat voor de jaarlijkse praatsessie bij de legerpsychiater, onthult vader hoe hij zijn been kwijtraakte: ‘Landmijn. We waren net naar de hoeren geweest in Saigon. De jeep leek voor eeuwig het luchtruim te kiezen…’ Toch iets minder heldhaftig dan het verhaal dat Gary’s moeder altijd vertelde.

Met zus Rita gaat het dan ook al minder goed – zij wordt uiteindelijk opgenomen in een psychiatrische inrichting. Is het dan, in het laatste deel, de beurt aan Gary zelf?

Vlak voor de aanslag op de Twin Towers, Gary’s vader en grootvader zijn gestorven, beklimt hij voor het eerst in jaren vaders zolder en ontdekt een Vreselijk Geheim. Dan, als hij de as van de beide overledenen over zee uitstrooit, boren de eerste vliegtuigen zich in de Twin Towers. Nog één laatste Gruwelijk Geheim krijgen we te lezen en het boek is dramatisch afgelopen.

Graa Boomsma probeert met Het tweede gezicht de geschiedenis van een familie te schrijven die zucht onder de vloek van een oorlogsgetraumatiseerde vader. Daar slaagt hij niet in. Hoewel de ellende van de bladzijden spat, brengt Boomsma de tragische levens van zijn personages niet tot leven. Hij is te geforceerd bezig met het construeren van een verhaal waar hij van bovenaf de misère overheen strooit terwijl het juist van binnenuit de personages zou moeten komen. Misschien daardoor ervaar je als lezer het Vreselijke Geheim dat Gary op zolder ontdekt helemaal niet als zo Vreselijk. En vind je het allerlaatste Gruwelijke Geheim evenmin verrassend of schokkend,

Hetzelfde geldt voor de thema’s en motieven. De familie komt oorspronkelijk uit Holland: ´immigratie’ is ongeveer het enige waar de ultiem brave opa Holdman over praten kan. En even stomp als het restje been van Gary’s vader is, legt Boomsma de nadruk op de link met Moby Dick en Achab. Bijna op het eind: ‘Pa was Achab, wij de walvissen, schuldig als een Hollandse calvinist, bloedende stomp.’

Evenmin opzienbarend ten slotte zijn Boomsma’s dialogen.

Gary: ‘Hoe bedoel je? Waarom zeg je nou niets, waarom haal je je schouders alleen maar op? Alles was allang anders, moeder…’

Zij [Gary’s moeder]: ‘Misschien heb je gelijk. Vietnam ligt in Amerika, zei je vader. Dat hebben we geweten…’

Gary: ‘De oorlog is een blindeman die woest om zich heen trapt, en de dood ook…’

Zij: ‘Zou het zo eenvoudig zijn?’

Gary: ‘Dat is heel ingewikkeld…’

Grootse thema’s, drama en diepzinnigheid in een boek zijn fantastisch. Maar ze moeten wel een plaats krijgen in het verhaal. En niet eroverheen gelegd zijn. Boomsma noemt Melville en Faulkner. Prima voorbeelden van schrijvers. Wat te denken van Updike, Irving, Chandler of zelfs Stephen King? Zij maken allemaal levende verhalen waar de thema’s met de plots vervlochten zijn.

Het tweede gezicht wil dat wel, maar kan het niet. Het heeft maar één gezicht, vertrokken van generaties ellende. Met daaroverheen een plas nepbloed.

ISBN: 9789046800409

Sterren: **

Uitgeverij: Nieuw Amsterdam

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Peter du Gardijn – Nachtzwemmen

Holden Caulfield 35 jaar later

Coming of age-romans zijn niet bepaald een uitzondering in de literatuur. Veel schrijvers doen niets liever dan hun moeizame weg naar volwassenheid beschrijven. Je moet dus wel iets te melden hebben óf lijden aan tragische zelfoverschatting om met een roman over die thematiek te debuteren. Godzijdank kunnen we Peter du Gardijn met zijn debuut Nachtzwemmen in de eerste categorie plaatsen.

De grenzen van zo’n roman zijn wel weer beperkt. Wie oermodel Holden Caulfield uit The Catcher in the Rye gevolgd heeft, weet dat deze hoofdpersoon onderweg is naar volwassenheid. Daarbij observeert hij zwartgallig de omgeving, zet zich af tegen truttige ouders/het establishment en begaat de ene na de andere blunder, bij voorkeur tijdens zweethanderige contacten met het andere geslacht in tot mislukken gedoemde afspraakjes. Dat is in een notendop de thematiek en ook Nachtzwemmen ontkomt daar niet aan.

Antonie Rauchfaser is het lijdend voorwerp. Het is 1983, hij is 17 jaar oud en gezegend met zwart gevoel voor humor. Hoewel, gezegend? In de loop van het boek blijkt zijn consequente praten in voorgebakken taal mensen van hem af te stoten terwijl hij eigenlijk juist nogal gevoelig is, maar dan hebben al twee vriendinnen afgehaakt. Antonie maakt deel uit van een vroegrijpe vriendenclub die al discussiërend door het leven gaat. Geen onderwerp wordt geschuwd. Christendom, Bejaardensex, Nietzsche, Zielige Ouders en Spinoza komen voorbij: ze hebben een brede theoretische kennis in huis. Niet dat dat helpt om de keuzes in het leven te kunnen maken.

Voor Antonie komt daar nog bij dat hij zijn vaders dood slecht kan verwerken. De nieuwe man – Karel – die zijn moeder langzaam maar zeker het huis binnenloodst, helpt ook niet zo. Verder worstelt hij met zijn gevoelens voor Ilse. Terwijl Johanna hem wel ziet zitten en doortastend genoeg is om dat in daden om te zetten. Antonie laveert tussen al die gebeurtenissen door tot de datum komt waarop zijn vader 1 jaar dood is. Met zijn moeder, oma, Karel en zeikerig broertje Felix gaan ze dat herdenken op het kerkhof. Die herdenking verloopt niet vlekkeloos. Niks dan ellende dus, en zo hoort het.

Peter du Gardijn schrijft het allemaal prachtig op naar bekend voorbeeld. J.D. Salinger ontmoet Arnon Grunberg, zouden de Amerikanen zeggen. Ik zou er nog een echo van Reve aan toe willen voegen. Complimenteus bedoeld overigens, want Du Gardijn heeft een originele stijl. De clichétaal die Antonie uitkraamt is briljant. Als Ilse met hem gedanst heeft en zegt dat ze alleen maar met hém wilde dansen, antwoordt hij: ‘Goed dat ik het weet. Dan kunnen daar maatregelen uit voortvloeien.’

De beschrijvingen zijn hilarisch. Zijn vriend Boudewijn wil Antonie met de wereld verbinden. Antonie denkt daarover: ‘Het was een campagne. Hij (Boudewijn) was daarbij een puppy, niet te temmen en met een onbegrensde likbehoefte: hij wilde wel meer mensen met de wereld verbinden.’ Of een scène in de keuken van het ouderlijk huis: ‘Hij besmeerde de geblakerde boterhammen. Mooie kankerverwekkende randjes en over een halfuur examen Duits. De wereld was een feest.’

Op een gegeven moment gaat de vriendenkring nachtzwemmen. Op Terschelling gebeurt dat en uiteraard op zeker moment naakt. Jammer genoeg voor Antonie krijgt hij geen contact met zijn droommeisje Ilse, zij slaapt zelfs in de tent van concurrent Boudewijn. De chagrijnigheid die hem hierdoor overmant, houdt ook Johanna uit zijn buurt zodat de hele trip ontluisterend eindigt.

Er is meer met water en zwemmen. De goudvissen in het aquarium zwemmen zich een ongeluk, een eerste belangrijke ontmoeting hebben de jongens van de vriendenkring op de bodem van het (lege) zwembad, in de vijver van een duur huis wordt in golven gekotst, de vrienden zwemmen ’s nachts in de zee. Antonie is de God van de goudvissen als hij de aquariumpomp in de hoogste versnelling zet. Op hun beurt zijn de mensen in het boek speelballen van God als ze in het zeewater door golven overspoeld worden.

Duikplanken komen ook erg vaak terug in het verhaal. Boudewijn staat levensgevaarlijk op een duikplank boven het lege zwembad; zijn doel is zelfs ooit in zijn kamer thuis een duikplank te hebben. Als Antonie samen met Ilse in het zwembad is, is de overhangende duikplank erg aanwezig. De duikplank fungeert hier als springplank en sluit tegelijk erg mooi aan bij het zwemmen/water-thema.

Zo zit het verhaal vol verwijzingen. En strakke formuleringen, bijvoorbeeld als Antonie de nieuwe vriend van z’n moeder ziet: ‘… op zijn achterhoofd zat een slijtplek…’ Spanning opwekken kan de schrijver ook. In de scène waar Antonie pianoles krijgt van Maaike wordt de stiekeme maar nergens uitgesproken begeerte van Antonie fysiek voelbaar. Du Gardijn levert een prestatie door een nieuw geluid te brengen in dit genre. De inmiddels volwassen geworden Holden Caulfield zou nog wat van hem op kunnen steken.

ISBN: 9789023418795

Sterren: ****

Uitgeverij: de Bezige Bij

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Hans Hogenkamp – Excuses voor het ongemak

Een paar happen smakelijke lucht

Ha, een roman over de moderne samenleving. ‘Met kleurrijke personages die allen op hun eigen manier verliezers zijn.’ Klinkt goed. Sinds de nieuwste van Arnon Grunberg zijn al meer boeken uitgekomen die kleurrijke verliezers beloofden, erg smakelijk leken, maar niet meer dan gebakken lucht bleken te zijn. Kijken of de debuutroman van Hans Hogenkamp, Excuses voor het ongemak, de verwachting wel waar maakt. Het verhaal begint intrigerend als Edo van zijn Sri Lankaanse schoonmaker Bayya de vraag krijgt of hij diens zus onderdak wil verlenen. Na halfslachtig tegensputteren stemt hij toe en tekent met een slecht gevoel een huurcontract. Twee flessen wijn later ziet hij de positieve kant. Er komt tenslotte een vrouw in zijn lege leven. Dat is zo, maar Chandrani is geen aanwinst. Als ze arriveert, blijkt ze schuw en lelijk te zijn. Vooral haar ene blinde oog is weerzinwekkend.

Het is gedaan met de rust in Edo’s huis. Het bier in zijn koelkast maakt plaats voor haar plastic bakjes met eten. Ze sluipt ’s nachts naar het toilet. Vreemde geluiden komen uit haar kamer. En ze kijkt overdag naar zijn tv. Dat kan Edo controleren want hij werkt als kijkcijferanalist. Op zijn televisie staat een kastje dat het kijkgedrag registreert en op zijn werkcomputer kan hij zien wanneer Chandrani kijkt. In het geniep dus, als hij op zijn werk is, terwijl ze het alleen maar had hoeven vragen. Hij is geen baas meer in eigen huis. Dat versterkt zijn drankzucht en stemt hem droevig. De ontwikkelingen nemen al snel bizarre vormen aan en komen tot een bruut einde op Koninginnedag.

Na een aantal hoofdstukken in Excuses voor het ongemak krijg je als lezer een onbevredigd gevoel. Waar gaat dit heen? Wil de schrijver ons misschien nog iets meedelen? Op zoek naar iets ‘diepers’ zouden we het verhaal kunnen lezen als parabel waarin het huisvesten van Chandrani en Bayya staat voor de instroom van allochtonen in de Westerse wereld met alle moeilijkheden van dien. Al krijgen de allochtonen dan wel een erg onaangenaam stempel. Heel erg overtuigend is die optie niet.

Dan blijft het mislukte leven van Edo over. Daarin wordt veel gezopen en nog meer zinloos geouwehoerd. Mensen zijn niet te vertrouwen. Absurde scènes zijn er ook genoeg, leuk geschreven ook, hoewel de schrijver ze soms net zo makkelijk zelf weer om zeep helpt, omdat hij het er te dik op legt (veel, heel veel ‘tussen aanhalingstekens’). Steeds denk je: ‘Dit gaat de goede kant op, zo meteen word ik aan mijn stoel genageld door een diep inzicht’, maar dat gebeurt niet. Uiteindelijk blijf je met een leeg gevoel achter.

Dat lege gevoel ontstaat niet in de laatste plaats omdat Edo’s scherpe observaties contrasteren met zijn mislukte leven. Het is alsof de schrijver een ‘loser’ wilde neerzetten, maar die de verkeerde emotionele inhoud heeft meegegeven. Als ze samen op kraamvisite gaan bij Baas: ‘In het huis spatte de liefdeloosheid van de witgesausde muren. Zijn vrouw, nog geen veertig maar met een gezicht vol ouderdomsvlekken, serveerde droge Japanse zoutjes in ecru Wedgwood-schaaltjes.’ Of het verveelde bladeren van Edo op kantoor: ‘De agenda bleek terug te gaan tot het begin van de jaartelling. Eén januari van het jaar 1 was een maandag, hoe kon het ook anders.’ Een scène die zo in Debiteuren/Crediteuren kan.

Twee minpunten teisteren Edo’s avonturen. De antiheld is te slim en het verhaal blijft oppervlakkig. Het geheel is onbevredigend. Helaas, we kunnen de schrijver dus niet scharen in de rij van zijn Nederlandse literaire schrijversvoorbeelden. Hogenkamp schrijft best goed, maar hij mist bijvoorbeeld de onbekommerd hulpeloze toon die Heeresma meegaf aan Han de Wit. En de verwoestende humor van Reve’s Frits van Egters. En de superieure stijl die Grunberg gebruikte voor Ewald Stanislas Krieg. We hadden het graag anders gezien, vooral omdat de flaptekst zulke hoge verwachtingen wekt. Als je vergeet om die in te lossen krijg je ongelukkige lezers._ Excuses voor het ongemak_ is geen gebakken lucht. Het is meer een suikerspin. Als je het dichtslaat heb je een paar happen smakelijke lucht gehad. Maar je honger is niet gestild.

ISBN: 9789038831190

Sterren: **

Uitgeverij: Nijgh & van Ditmar

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Frank Martinus Arion – De Deserteurs

Geschiedenisles van de verkeerde leraar

Frank Martinus Arion neemt in De Deserteurs misschien wel de belangrijkste episode uit de Amerikaanse geschiedenis onder de loep: De Onafhankelijkheidsoorlog. Hij doet dat volgens beproefd recept. Neem het tijdvak geschiedenis dat je wilt behandelen, plaats je hoofdpersonen erin en ze beleven vanzelf spetterende avonturen. Dé manier voor de uitgekiende schrijver om met een goed verhaal een stuk geschiedenis bij je lezers naar binnen te lepelen.

We schrijven Philadelphia, omstreeks 1775. Een liberale stad die aantrekkingskracht uitoefent op verlichte geesten in de hele wereld. Het is niet vreemd dat op deze plek de in Amerika nog altijd heersende slavernij openlijk veroordeeld wordt. Het rommelt al een tijdje in de zuidelijke staten van Amerika. De Engelse plantages daar draaien op slaven. Engeland houdt dat graag in stand, maar vanuit Amerika komt steeds luider de roep om afschaffing van het barbaarse slavensysteem, en daarmee eigenlijk de afschaffing van de Engelse heerschappij. Engeland reageert daarop met strenge sancties, en zoals dat gaat, na elkaar opvolgende incidenten breekt de vrijheidstrijd uit. Amerika verklaart Engeland de oorlog.

In dit decor, op gedetailleerder niveau weergegeven in het huis van de familie Blincker, komen vier vrienden regelmatig samen. De Blinkckers zijn Quakers, intelligente en liberale mensen. Ze bestrijden misstanden in de maatschappij indachtig het motto dat de pen machtiger is dan het zwaard. De vrienden discussiëren, roeien samen en (drie van hen) studeren aan de Universiteit van Princeton, tot ze op een avond geronseld worden. Ongewild worden ze betrokken in de oorlog tussen kolonisator Engeland en opstandig Amerika. Hun vaak bediscussieerde stelling dat iedereen gelijk is, botst opeens op ruwe wijze met de werkelijkheid. Ze zitten gevangen op een schip. Dat uitvaart om de Engelsen te bevechten.

Arion neemt de tijd om alles te vertellen. Misschien iets te langzaam komt het verhaal op gang. De taal is kabbelend, niet echt passend bij een opwindende periode uit de wereldgeschiedenis. Soms met net de verkeerde uitdrukking, zoals ‘Hij had een onuitstaanbare behoefte om te paren…’, waar dat zou moeten zijn ‘Hij had een onweerstaanbare behoefte om te paren…’. Vaak afstandelijk: ‘John stond niet meer onverdeeld achter de revolutionaire verzetsgroepen in de kolonies.’ Het zijn avonturen die je leest in jongensboeken maar dan zonder de spanning.

Ook liefdesscènes ontbreken niet. Maar prikkelend? De ontmaagding van John Trotman, een van de vrienden: ‘Melissa gaf de meisjes aanwijzingen hoe ze met de jongeheer van de jongeheer om moesten gaan om hem zo gek mogelijk te maken.’ Later, de vrienden zijn dan in een nachtclub met schootdansende meiden vlak voordat ze geronseld worden: ‘Als op een teken begonnen ze daarna tegelijk met hun achterwerk over het kruis van de jongens te wervelen.’

In filosofisch opzicht is het boek wat opwindender. Wat is vrijheid bijvoorbeeld? Engeland wil de plantages in stand houden, inclusief slaven. Humanisten vinden dat slavernij afgeschaft moet worden, maar soms conflicteert dat toch met hun eigen belangen. Voormalig slaaf Mohammed legt uit dat als slavernij verboden wordt in Afrika, er meer gemoord zou worden. ‘Door de slavernij kun je aan een ander die je minacht omdat hij anders is …, toch geld verdienen. Door aan een ander te verdienen, eet je hem als het ware op zonder hem te doden.’ Intrigerende visie.

In de passages daarna wordt slavernij besproken vanuit de visie van de Koran, de Bijbel, Aristoteles en Djenghis Kahn. Arion geeft goed weer hoe soepel het begrip ‘vrijheid’ door voor- en tegenstanders voor eigen doel wordt misbruikt. Dat blijkt ook uit de titel. Als de vier vrienden eindelijk van het schip ontsnappen waar ze geronseld waren, worden ze door de wet beschouwd als deserteurs. Op die manier legaliseert de wet het ronselen zodat deserteurs bestraft kunnen worden. Voor het gemak vergeet de wet dat de deserteurs wel eerst van hun vrijheid beroofd werden.

Vrijheid is, kortom, een mooi goed. Alleen jammer dat er zo vaak strijd om geleverd moet worden. En dat daarbij de vrijheid van anderen weer vertrapt wordt.

Dit thema is door het hele verhaal heen geweven. Soms vernuftig, maar vaker een beetje onhandig. Het leven tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd is geweldig materiaal voor een boeiend verhaal. Als dat dan geen pageturner wordt waar je nog wat van opsteekt ook, heb je als schrijver een kans laten liggen. De Deserteurs is zeker een interessant boek. Toch had het interessanter kunnen zijn. Er blijft net niet genoeg bij de lezer hangen. Het is alsof je geschiedenisles hebt gekregen van de verkeerde leraar.

ISBN: 9789023414940

Sterren: **

Uitgeverij: de Bezige Bij

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.