Recensies van actuele boeken

Koen Vergeer – Vaders langs de lijn

Heimwee naar voetbal

Alles wat je toch al nooit over voetbal wilde weten,’ zou voor voetbalhaters de alternatieve titel van deze recensie kunnen zijn, maar daarmee doe je het boek geen recht. Vaders langs de lijn bevat een overdosis voetbal, maar is ook een oprechte poging te zoeken naar wat die sport is en hoe de chemie binnen een team ontstaat. Daartussendoor proef je nostalgie naar de tijd dat voetbal nog geen miljardenindustrie was. In korte hoofdstukken geeft Vergeer een blik op de wereld van trainen in de regen, douchen in schimmelige hokken tussen naakte kerels en broodjes kroket eten in rokerige kantines.

In het eerste hoofdstuk staan we meteen al met een enigszins vertwijfelde pa op het veld. Samen met zoon Sven is hij eind augustus naar de voetbalvelden gekomen en voor hij het weet is hij teamleider. De eerste harde les is dat er geen team is: ‘Niemand wil keepen. Daar begint het al mee. Wijs dan maar eens iemand aan uit het drommende clubje jongens, negen jaar oud, voor het eerst bijeen op het voetbalveld in hun gloednieuwe outfit.’ Iets verderop: ‘Ze willen toch voetballen? Teamsport! De verdediging, jongens! Maar niemand wil verdedigen. Kunnen ze niet. Allemaal wereldspitsen.’

Die prettig ontspannen stijl zet de toon, met korte zinnen, spreektaal, uitroepen van de jongens en bekeken vanuit het perspectief van de observerende vader. Een uitstekende manier om stapje voor stapje pa en zoon te volgen in hun E-pupillen competitie. In afgepaste hoofdstukjes belicht Vergeer de vorderingen op het voetbalveld.

Dat wisselt hij af met hoofdstukjes die meer de diepte in gaan zoals ‘De kooi’, waarin hij verhaalt over de eerste voetbalpartijtjes tussen Sven en hemzelf in de door de gemeente neergezette voetbalkooi, waar ze samen de bal heen en weer poeieren. Als Sven ouder wordt, doorloopt hij het voetbalklasje bij ‘Achilles’ en samen met pa gaan ze op een zaterdagmiddag zijn Achillestenue kopen. Bitterzoet verteld: ‘Weer buiten, terwijl we terugliepen naar de bus, Sven nog beduusd met de keepershandschoenen die we erbij gekocht hadden in zijn handen, voelde ik een onmiskenbaar verdriet. Ik voelde, ergens vanbinnen, dat ik hem kwijt begon te raken.’

De ontwikkeling van Sven gaat langzaam, net als de hoofdstukjes met de gespeelde wedstrijden. Op driekwart van het boek zijn er daarvan wel erg veel de revue gepasseerd. Onvermijdelijk komen alle incidenten langs die de teamgeest in de weg staan. Als daar zijn: de niet te temmen ADHD-speler, de onverbeterlijke solist, de jongen die eigenlijk niet geschikt is voor voetbal maar voor wie het te zielig is om te vertellen, de iets te assertief aanmoedigende vaders.

Wanneer nog meer obligate zaken langskomen werkt de prettig ontspannen stijl averechts: het Grote Geeuwen begint. Het gaat dan om ruzies in het team, dromende verdedigers, missende keepers, spitsen met grote muilen, de eerste verloren wedstrijd, de eerste gewonnen wedstrijd, de oude opstelling, de nieuwe opstelling, etc. Dit is voetbal, jazeker, maar mag het iets sneller?

Met ‘Novemberzon’ sluit Vergeer het boek af. Weemoedig staat de trainer te kijken naar zijn jongens: ‘De novemberzon staat laag… Op het veld gaat de wedstrijd door. Gemoedelijk, zonder incidenten of nare overtredingen. Tweeëntwintig kerels, relaxte mannen in de dop, rennen heen en weer, roepen wat, passen. Af en toe fluit de scheidsrechter…Een wedstrijd helemaal nergens om. “Hoe lang nog?” Ik weet het niet. van mij mag het eindeloos zo doorgaan. Zo zou voetbal altijd moeten zijn.’ Absoluut. Al had het iets uitdagender opgeschreven kunnen worden.

ISBN: 9789045005805

Sterren: ***

Uitgeverij: AtlasContact

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Geert Kimpen – De geheime Newton

Dan Brown en The Secret verbleken bij Geert Kimpen

Het is een lastig te beoordelen genre, de geromantiseerde biografie. Van een geromantiseerd leven is onbekend wat echt is en wat verzonnen. Om het nog moeilijker te maken, voegt Geert Kimpen in De geheime Newton een derde dimensie toe: de The Secret-achtige boodschap dat je door het echt te willen, alles kunt bereiken. Hij beschrijft de levensloop van Isaac Newton, maar geeft dat verhaal tegelijk een zwaar esoterische boodschap mee. Lezen wordt daarmee slalommen tussen leven in historisch Londen en ‘Leef je droom met de Kabbala.’

Een vraagje om mee te beginnen: is dit literatuur? In de zin van een vernieuwend verhaal dat de hersens kietelt en mooi geschreven is, wel. In de zin van de bijna evangelische boodschap die door het boek heenklinkt en de vraag wat we ermee moeten, minder. Kimpen gebruikt het schaduwleven van Newton (die zich interesseerde voor alchemie) om de wijsheid van de Kabbala te benadrukken. Volgens de Kabbala zorgt het Universum ervoor dat je alles kunt bereiken wat wilt – zoals The Secret dat een stuk minder genuanceerd ook predikt. De Kabbala-gedachte is mooi maar of dat gedachtegoed op het literatuurplankje thuishoort is een andere zaak.

Het verhaal sec beoordelen zal niet lukken, want het is niet los te lezen van de uitwasemende boodschap. We duiken dus maar gewoon het boek in op het moment dat Newton ontboden wordt bij de nieuwe decaan van de universiteit van Cambridge, kanselier Scott. Die heeft de opdracht de universiteit uit te mesten want het er is al jaren een puinhoop. Als Scott Newton ziet: ‘In gedachten maakte hij een lijstje van de punten die hem niet bevielen. Ongepoetste schoenen. Afgezakte kousen. Onbestemde vlekken op de toga. En onverzorgd lang haar samengebonden in een slordige vlecht.’

Scott informeert wat Newton zoal gedaan heeft tijdens zijn aanstelling. Newton tracht uit te leggen dat hij het fluxioneren heeft ontwikkeld, een doorbraak in de wiskunde; een instrument dat parabolische en elliptische banen tot honderd cijfers achter de komma berekent. Scott is niet onder de indruk en komt tot de kern: als Isaak wil aanblijven zal hij de eed moeten zweren. Daarmee zweert hij trouw ‘aan het geloof op de Drie-eenheid – dat God, Christus en Heilige Geest één waren – dan zou hij zichzelf in de spiegel nooit meer kunnen aankijken. Hoe zou hij, professor in de wiskunde, kunnen zweren dat drie gelijk is aan één, zoals één aan drie? Dat spotte met elke logica. Alles waar hij in geloofde, zou hij verraden… Toen Isaac de deur van de kanselier uitliep, wist hij dat zijn laatste uren aan de universiteit geteld waren.’

Handig brengt Kimpen zo spanning in het verhaal. In een flamboyante stijl gaat hij daarna dieper in op Isaacs leven en tussendoor worden in beproefde Da Vinci-code-stijl brokjes al dan niet authentieke informatie rondgestrooid. Bijvoorbeeld Newtons kleurentheorie: ‘God, die volgens de joodse kabbalisten, in oorsprong helder wit licht was, en dus in niets leek op de christelijke God met de grijze baard, legde Noach zeven geboden op door een regenboog aan de hemel te plaatsen. Zo zou iedereen, wanneer er zich een regenboog spande na regenval, herinnerd worden aan het nieuwe hemelse verbond. In de zeven kleuren van het spectrum liet God zien dat hij in alles aanwezig was en dat er niets in de schepping was wat niet Goddelijk was.’

De lezer krijgt zicht op een onderliggende al dan niet ‘echte’ waarheid die in de Bijbel en joodse geschriften gevonden kan worden. Isaac onderzoekt intussen het proces van de alchemie, dat niet toevallig parallel aan zijn eigen leven loopt. Als dit vaag klinkt, dat klopt, maar het is Kimpen toch gelukt al deze elementen om te smelten tot een lopend en zelfs sluitend verhaal.

Een uitstekend leesbaar, levendig verhaal, zelfs waar de persoonlijkheid van Newton (superbèta, briljant maar sociaal zeer onhandig) goed uit de verf komt. Geheime genootschappen van die tijd beschrijft Kimpen, maar met evenveel gemak laat hij originele seksscènes uit zijn pen vloeien. Zoals wanneer Louise een brief bij koning Charles bezorgt. Die brief staat op haar buik en lager nog geschreven, Charles moet haar uitkleden om zijn handtekening te kunnen zetten. ‘“Ja,” beaamde Charles, terwijl hij stevig met de punt van zijn ganzenveer door het perkament heen drukte om zijn handtekening te plaatsen, “ik ben God.”

Geert Kimpen creëert met dit boek zijn eigen drie-eenheid. Eigenlijk is De geheime Newton een nieuw genre. Kenmerken: een verhaal dat leest als een thriller, een biografie van een van de grootste natuurkundigen van deze tijd en als surplus de onthulling van een oude, diepe wijsheid. Daar kan geen Dan Brown, en al helemaal geen The Secret tegenop.

ISBN: 9789029566643

Sterren: ****

Uitgeverij: Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Geertrui Daem – Ik bemin u bovenal

Stroeve misverstanden verpakt in smeuïg Vlaams

Ik bemin u bovenal van Geertrui Daem is een lang nazinderende schets van gewone mensenlevens. In vijf verhalen en onvervalst Vlaams laat ze misverstanden, tragedies, maar ook optimisme de bladzijden passeren. Dat alles in een filmische stijl die de verbeelding vakkundig op weg helpt en de gevoelens niet spaart.

De eerste titel, ‘Duiverke’, past als een handschoen om de rest van het verhaal. Norbert Waeymeersch woont nog altijd in zijn viezige oude huis bij de ‘beenhouwerij’. Hij houdt de duiven uit de titel in ‘zelfgebricoleerde duivenflats’. De kinderen komen en moeder fluistert: ‘“Hij had indertijd het laatste bod van meneer Jozef aan moeten nemen. Dan zaten we nu in een chique villa ergens op de kouter, midden in de velden. Maar nee, hij heeft altijd zijn kop uitgewerkt.“’ Zoon Ronny ‘kon het niet laten treiterig te gremellachen’ als vader hem alweer verwijt te werken voor concurrent Maischicks, pluimveekwekerij en –slachterij: ‘“Durft gij, als ge eerlijk zijt, een van uw opgefokte kiekskes naast een volwaardig kieken van de poelier te leggen?“’ Het doet Ronny niks. Hij verdient per maand wat zijn vader per jaar bij elkaar scharrelde in zijn beenhouwerij. Als het aan hem lag, had hij alles allang verkocht.

Het gezeur van pa over haar relatieproblemen boeit dochter Annemarie ook al niet. ‘Pake’ is, zeker na zijn beroerte, niet meer van deze tijd. De generatiekloof wordt haarfijn uitgediept in subtiele, venijnige dialogen. Deze mensen leven langs elkaar heen, dat is duidelijk. Daem gebruikt daarnaast als beeld de tegenstelling van de oude, kleine ‘beenhouwerij’ die ingebouwd wordt door de grote loodsen van ‘Imperial Meat Products’. De bouwkraan die dat doet, hangt als een gier de hele dag boven het huis. Ze zet de kroon op het verhaal als een door de bouwkraan gedesoriënteerde duif tegen de ruit vliegt. ‘Pake’ raapt het beest op. Moeder vraagt ontzet: ‘Moet ge dat per se nu doen, Norbert?’
‘Ik kan dat duiverke toch niet laten verloren gaan, zo’n schoon beest. Ik ga het kuisen en invriezen.’

‘Gewijzigd profiel’ gaat over internetdaten. Dochter Annemarie ontmoet op de site een zekere Entuziazm, die Dirk blijkt te heten. Hij is best aardig, ze komen nader tot elkaar, hij schenkt champagne, ja, dit wordt wat. Twee weken later komen de twijfels:

‘Hoewel Annemarie probeert er niet op te letten, is Dirks aanhoudende gesnurk toch erg luid en ronduit storend geworden.
Alex vrijde de eerste keren ook niet zo fameus, denkt ze. Dat komt wel. Ze moet wat meer geduld hebben. Dirk is heel lief. Het strelen en knuffelen is zacht en teder. Het neuken was wel rap gedaan, maar dat kwam door onwennigheid.’

Op meer vlakken groeien ze uit elkaar. Annemarie verbreekt de relatie, maar rekent buiten de vasthoudende Dirk. Krachtdadiger maatregelen zijn nodig. Ook hier puntige dialogen die het verhaal zowel spanning geven als compassie wekken voor de onhandige hoofdpersoon.

‘Een vierkantje hemel’ is wat mij betreft het beste uit de bundel. Door een fatale combinatie van het leven, haar vriend en botte pech is Helena geestelijk uit het lood. Haar psychiater en medicatie helpen haar leven weer oppakken, tot ze stabiel genoeg is om naar haar zoontje te gaan. Dankzij een sterke monologue interieur kijken we mee in een verwarde geest en zijn huiveringwekkende redeneringen als Helena eindelijk alleen is met haar Jimmy. Alleen al door die monoloog (en een stukje dialoog met haar vriendje) volgen we moeiteloos hoe het langzaam de verkeerde kant opgaat. Uitzonderlijk knap geschreven.

‘“Maar eerst mondje toe.
Want met al uw kabaal kan ik compleet niet meer denken, Jimmy. Ge weet niet hoeveel moeite mij dat kost, met al die pillen, om alles op een rijtje te krijgen, om de dingen die gedacht moeten worden rustig en tot op het bot te doorzoeken. Sssst, stopt met schreien Jimmy, dit is een gebod, en werkt een beetje mee.”’

Enfin, er staat te veel prachtigs in het boek om uit alle verhalen te citeren. Daem weet met haar woordkunst feilloos de blind langs elkaar heen schuivende aardplaten die menselijke levens soms zijn, en de misverstanden die daaruit voort komen, weer te geven. Haar personages komen spontaan tot leven, de lezer huivert mee met hun worsteling om het bestaan.

ISBN: 9789057593611

Sterren: ***

Uitgeverij: Podium

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Rob van Essen – Visser

Diep triest

Wat gebeurt er met een man wiens eerste dochter is gestorven, wiens vrouw hem onverschillig laat en wiens tweede dochter gaat trouwen met een lullo? Wat als hij zijn baan als geschiedenisleraar kwijt dreigt te raken door een onhandig gemaakte opmerking voor de klas? En wat als een groep schreeuwers van die opmerking een Trots op Nederland-achtige ideologie maakt en de man tot leider kroont? Als je niemand meer snapt en niemand jou meer snapt, wat rest er dan? Onverschilligheid en triestheid.

Behalve als je dit boek leest. Dan word je vrolijk van de subtiliteit waarmee het verhaal is opgebouwd. Je glimlacht in jezelf als er weer zo’n bijna Reviaanse eindzin komt: ‘Hier en daar lopen bejaarden met kleine honden.’ Je bewondert de schrijver om een ingenieuze wending van het verhaal. Je voelt de intense droefheid van Jacob Visser, hoewel dat nooit met zoveel woorden gezegd wordt, en juist daarom bewonder je weer de subtiliteit van het verhaal. En je blijft bladzijden omdraaien want je wilt weten hoe het Jacob vergaat.

Niet zo best. Na zijn ongelukkige opmerking over een kampbeul ontspoort zijn leven. De opmerking wordt uit de context gehaald en ingelijfd door een groepje neonazi’s: ‘Er zitten mensen in kampen en er zijn mensen die die kampen bewaken, en dat zal altijd zo zijn. En waar wil jij dan bij horen? … Het gaat niet om links tegen rechts, het gaat om sterk tegen zwak.’ Ze bouwen er een holle ideologie omheen die een hedendaagse politicus zomaar op de beeldbuis zou kunnen spuien.

Iedereen wil opeens iets van Jacob terwijl hij alleen maar rust wil om na te denken over Lila. Zij stierf terwijl hij en zijn vrouw machteloos aan de kant stonden. Hij kan de dood van het kind niet bevatten: ‘Weduweverbranding, denkt hij terwijl hij langs donkere weilanden rijdt, waar deden ze dat vroeger, in India? Als een kind doodgaat zou je de ouders moeten verbranden.. …Kom, de brandstapel staat klaar, het is even doorbijten, maar dan bent u er ook verder van af; gelooft u ons, u hebt geen idee welke dienst we u daarmee bewijzen.’

Rondom Jacob slaat de wereld op hol. Jacob flipt als hij bij de buren is. Met de zoon van buurman Zeger Braamhaar gaat zijn andere dochter Rosa trouwen. Zeger is ook psychiater en zal Jacob behandelen, maar zo ver komt het niet. Jacob staat voor buurvrouw Braamhaar. ‘Hij herkent het kettinkje… Hij brengt zijn hand omhoog en sluit zijn vingers om de ketting, vlak boven de plek waar die in het decolleté van mevrouw Braamhaar verdwijnt. Hij geeft een stevige ruk. Mevrouw Braamhaar struikelt naar hem toe…’ Daar gaat Jacob over een grens zonder terugweg.

Aldus voltrekt zich Jacobs onttakeling. Als hij zijn vrouw bezoekt in het ziekenhuis, belandt hij in een kamer waar Lila ooit lag. Daar ligt nu een terminaal jongetje dat hij wil troosten. Er komt een clown aan het bed: ‘Hier is August de Flaugust voor de zieke kindjes!’ Jacob probeert de clown weg te werken maar die vecht terug. Al worstelend verslaat hij de clown, die hard tegen een kast valt. Hij pakt de kleren en schmink van de clown, maar de ouders van het kind zien hem aan voor de clown die ze besteld hadden. Aan het bed van het jochie voert hij op hun verzoek een ontroerende act op, verlaat dan uitgeput het ziekenhuis.

Van zijn ‘optreden’ zijn video-opnames gemaakt. De echte clown is ongelukkigerwijs overleden en de politie begint belangstelling te tonen voor Jacob. Daarnaast wordt de neonazi-beweging ‘de Visser-jeugd’ steeds populairder. Het gaat er langzaamaan steeds slechter uit zien voor Jacob. Wat moet hij doen?

Visser is een even tragisch als realistisch boek. Het onnoemelijke verdriet van een vader die voor zijn gevoel gefaald heeft toen zijn dochter stierf, doordesemt het verhaal. Jacob worstelt met de engel – hier de clown – en verliest zowel de strijd als zijn grip op de realiteit. De ironie waarmee hij zich probeert te wapenen is niet bestand tegen de krassen op zijn ziel. Er rest niets dan een allesoverheersende triestheid. Rob van Essen zorgt ervoor dat wij die triestheid tussen de regels door meevoelen en dat is razend knap.

ISBN: 9789046804438

Sterren: ****

Uitgeverij: Nieuw Amsterdam

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Job Creyghton – Witte duinen

Veel woorden die niets zeggen

Witte duinen van Job Creyghton is netjes vormgegeven, je krijgt zin om het te gaan lezen. De achterflap belooft een verhaal over een man die oog in oog met zijn dochter komt te staan en beseft dat hij straks alleen zal achterblijven. Goede ingrediënten voor een eventueel schrijnend verhaal in een fijne stijl, met puntige dialogen, een fraai uitgewerkt thema etcetera. Openslaan dat boek en lezen maar! Dan komt de teleurstelling: geen enkele van die positieve punten is te vinden. Het enige wat we in Witte duinen lezen zijn veel woorden om niets te zeggen.

Het verhaal is voor iedereen te volgen. Toneelschrijver scheidt van vrouw en voedt dochter op. Dochter gaat langzaamaan haar eigen weg en vervreemdt van hem. Op een dag verdwaalt ze in de besneeuwde duinen met haar vriendje. Toevallig volgt hij haar net die dag en weet de twee te redden. Daarbij ontdekt hij iets akeligs, en komt ook nog geen stap dichter bij zijn dochter.

Het thema dat Witte duinen verwoordt, is de ambigue relatie tussen ouder en kind. Eerst is er de onvoorwaardelijke liefde, dan het opgroeien, de bezorgdheid, de botsingen in de puberteit, het loslaten en op het eind blijft het lege nest over, waarmee de cirkel rond, en de ouder weer alleen is. Dat staat er ook wel allemaal, het komt alleen niet tot leven.

Dat ligt om te beginnen aan de breedsprakige stijl. Schrijven is schrappen; een belangrijk advies dat Creyghton in de wind lijkt te hebben geslagen. Op een bepaald punt in het verhaal zegt de hoofdpersoon ‘Ik vloekte’. Daarna nogmaals, en dat vier keer op vijf bladzijden. Dan hebben we de boodschap wel gekregen. Een redacteur had in zo’n geval (en alle andere uitweidingen in het verhaal) de schade hebben kunnen beperken.

De dialogen, zijn die beter? Nou nee. De meeste woordenwisselingen vallen onder het kopje ‘soapdialogen’. Voorbeeld van een gesprek tussen hoofdpersoon Aernoud en Rosa; een scène die naadloos in As the World turns kan:

‘Rosa zweeg.
“Ik hou van jou,” zei hij.
Ze glimlachte. “Toch,” zei ze.
Hij knikte.
“Ik weet het,” zei ze, “dat maakt het zo moeilijk.” Ze zweeg even. “Ik hou ook van jou, maar anders,” en weer was het even stil… “Op dit moment misschien wel meer dan ik ooit heb gedaan.”
“Wat bedoel je daarmee?”

Nog een storend element zijn de uitgebreide beschrijvingen van gevoelens. Elk schrijvershandboek adviseert dat je de innerlijke wereld van je personages beter kan laten zien dan vertellen. Hier gebeurt het omgekeerde, het wemelt van de passages als: ‘Hij werd lichtelijk ongerust’, ‘Hij begon echt ongerust te worden maar hij voelde zich ook licht opgelaten’, ‘Hij merkte aan zijn adem dat hij in paniek raakte’, en:‘Hij had een erg slecht humeur toen hij opstond.’

Jammer dus, deze misgeslagen plank.. Het is zoals Aernoud opmerkt over een door hemzelf geschreven toneelstuk: ‘…er zat geen vaart in, het heen en weer was te stroperig en soms nogal overdreven…, het zat hem niet in de woorden, niet in de zinnen, niet in de afwisseling; ergens in de combinatie van wat hij op papier had gezet, ging er iets mis.’ Dat kunnen we van harte onderschrijven.

.

ISBN: 9789080627031

Sterren: *

Uitgeverij: Compaan

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Herman Brusselmans – Toos

Buitensporig grappige omleidingen op weg naar een nieuwe titel

Je kijkt even niet en voilá, Herman Brusselmans heeft weer een nieuw boek geschreven. Op de automatische piloot uitgepoept, zullen sommigen oneerbiedig zeggen, en Brusselmans typt inderdaad sneller dan God kan poepen. Maar is Toos – zo heet het – een goed boek of schrijft Brusselmans eigenlijk steeds hetzelfde boek met een andere titel? Hij zelf zegt het zelf zo: ‘Alweer een trilogie op m’n palmares. Binnenkort bundelen we de drie boeken en hebben we een vierde boek… Het enige goede aan een boek is dat het verkocht raakt. Over tien jaar heeft niemand het er meer over…’

Het lijkt er inderdaad op dat de nieuwste Brusselmans zich amper onderscheidt van de andere Brusselmansen. Ook hier de bekende kenmerken: nauwelijks een plot, uitzinnige uitweidingen, grove seksgrappen, poep- en pieshumor, politiek zeer incorrecte uitspraken en veel dwaze terzijdes. De protagonist, nu met de naam Danny Muggepuut (zoals in Muggepuut en De perfecte koppijn, ziehier uw trilogie), verschilt karaktermatig weinig van, zeg, Guggenheimer uit De terugkeer van Bonanza uit 1995. In dat boek bedient deze televisieproducent zich van dezelfde semi-macho-onzinpraat en gebruikt hij net zoveel drank en vrouwen als Danny in 2008.

Maar het onderwerp dan? Dat lijkt nieuw. Danny zoekt de ware vrouw. Hij is namelijk op zoek naar een nieuw onderwerp voor een roman, en hij zoekt de vrouw van zijn leven om het ultieme liefdesboek te schrijven. Elke vrouw die hij ontmoet, beoordeelt hij, tot hij op het eind Toos vindt. Wordt zij zijn ultieme liefde voor die liefdesroman? Op die queeste is Toos gegrondvest.

Ook dat nieuwe is schijn: we zien Danny ruwweg dezelfde dingen meemaken als de hoofdpersonen in veel vorige boeken. Het zoeken naar Toos kan zonder veel moeite verwisseld worden met bijvoorbeeld het zoeken van genoemde Guggenheimer naar de Vlaamse versie van Bonanza, die hij op de beeldbuis terug wil brengen.

De running gags herkennen we. Dit keer wordt er vaak over stront gesproken, over het belang van de lettervolgorde in een woord, mensen spreken woorden steeds net verkeerd uit. Erg leuk geschreven trouwens, daar is niets op aan te merken, maarreh… we hebben het al eens eerder gezien.

Wat wel opvalt is dat Brusselmans de lezer steeds directer gaat aanspreken. Als iemand aan Danny vertelt dat z’n vrouw brokken overgeeft: ‘Zulke brokken zou ik niet op m’n teljoor willen. Voor uw Nederlandse lezers: “teljoor” is een typisch Vlaams woord en betekent “bord”.’ Een paar hoofdstukken verder proost iemand met Danny: ‘“Op Doutzen Kroes,” zei Melda. “Voor m’n Vlaamse lezers,” zei Danny, “Doutzen Kroes is een Nederlands topmodel.”’
Weer wat verderop peinst Danny: ‘Maar ja, het leven is nu eenmaal duur. Kwaliteit kost kluiten. “Voor m’n Nederlandse lezers,” fluisterde hij in zichzelf, “kluiten” zijn “pegels”. Leer nu toch ‘ns Vlaams, klootzakken.’

Met dit soort aan de lezer gerichte opmerkingen laat Brusselmans fictie en werkelijkheid in elkaar overlopen. Dat versterkt hij door als steeds vanuit het verhaal naar de realiteit te prikken. Op pagina 49 beschrijft hij Danny: ‘Danny was het kotsbeu in De Salto, dronk z’n bier op, en verliet het kroegje. Op straat ademde hij diep in, om lucht in z’n longen te zuigen. Dan volgt thans een beschrijving van Danny’s voettocht naar z’n woning. Hij stapte. Dat gebeurde op pagina 49.’
Op pagina 180 staat: ‘Pagina 181 komt in zicht’
Op pagina 196, als hij Toos tegenkomt: ‘Tjonge, zou dit dan de Toos uit de titel zijn?’

De conclusie moet zijn dat Toos geen schokkende verandering is ten opzichte van andere Brusselmans-titels. Persoonlijk zou ik wel eens een meerlagig, filosofisch, lekker doordenkboek van hem willen lezen. Dat lijkt (nog) niet in de pen te zitten. We zien wel dat de fictieve Danny/Guggenheimer steeds dichter bij de echte Herman komt. Nog een paar boeken, dan is die grens weg en vertelt Brusselmans gewoon over zijn eigen leven. Ook goed, als dat maar wel net zulke fantastische onzinverhalen oplevert. O ja, en in die zelfde sublieme stijl graag. We wachten op de volgende.

ISBN: 97890446117240

Sterren: ***

Uitgeverij: Prometheus

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Guido Snel – Mr. Lugosi’s butler

Mulisch’ De Aanslag echoot in Bosnië

Een oorlogsverhaal? Dat moet van goeden huize komen om te verrassen, of om net zo vakkundig de ‘schuld’ van de oorlog telkens een ander gezicht te geven als bijvoorbeeld in De Aanslag. Guido Snel probeert het in Mr. Lugosi’s butler, met als onderwerp de Bosnische oorlog.

Net als in Mulisch’ boek wordt hier de schuldvraag van allerlei kanten bekeken. Dat is weinig vernieuwend, sterker nog, het is nogal duidelijk dat er nooit één schuldige is in zoiets absurds als een oorlog. Juist daarom verwacht je van een boek over de oorlog meer dan die verspringende schuldvraag. Dit boek verrast echter niet; het is een voor de hand liggend verhaal dat geen nieuwe kijk op menselijke motieven of oorlog oplevert. Wel is het vaardig geschreven, gelaagd en van haarscherpe observaties voorzien.

Dorn komt in contact met Nermin als hij voor hem tolkt bij het Joegoeslaviëtribunaal in Den Haag. Nermin was taxichauffeur in het Bosnische stadje Most toen daar in 1993 de moslimbevolking werd uitgezet. Het betrof ‘de bevrijding van de stad’ door het officiële leger van Kroatië, geleid door een zekere Štuka. Nermin getuigt tegen deze Štuka op het tribunaal. Als Dorn en Nermin nader kennis maken krijgt de tot dusver op een afstand gebleven Bosnië-oorlog voor Dorn een gezicht.

Nermin laat aan Dorn de foto van zijn verdwenen geliefde, Jasmina, zien en vraagt aan Dorn of hij zijn levensverhaal wil opschrijven. In scenariovorm; Nermin wil het verfilmen. Dat doet Dorn en al schrijvend krijgt voor hem de oorlog meer diepgang. Nu ziet hij de Bosnië-oorlog van binnenuit, door de ogen van een taxichauffeur bij wie de kogels om de oren vlogen. En dan raken ze het contact met elkaar kwijt.

Vanaf dat punt lopen de verhalen van Nermin en van Dorn uit elkaar. Nermin krijgt een relatie met een schrijfster, een Nobelprijswinnares op gevorderde leeftijd. Via haar komt hij in Amerika in contact met Mr. Lugosi, de kleinzoon van Bela Lugosi, de onbetwistbare meester-vertolker van Dracula. Nermin wordt zijn butler.

Dorn intussen kan het beeld van de foto van Jasmina niet uit zijn hoofd krijgen. Hij weet dat ze nog in leven moet zijn en zoekt half Bosnië af naar sporen van haar. Hij komt op de meest scabreuze plekken en leert dat de onderhuidse moslimhaat en het wantrouwen tegen buitenlanders nog springlevend is. Eindelijk vindt ook hij wat hij zoekt, voor hem misschien nog het meest verrassend.

De roman is geschreven in een afstandelijke, wat archaïsche stijl die herinneringen oproept aan de oude Reve. Soms ironisch, als bijvoorbeeld de bijnamen van de beklaagden ter sprake komen: ‘_Štuka_ was Kroatisch voor “snoek”. Bijna de voltallige bevolking van Titoland had een bijnaam…soms was die verkregen op basis van verdienste (“Geweerkolf”, “Brutus”).’ Soms toont de tekst opeens drie verschillende kanten van de oorlog, zoals wanneer Dorn informatie vraagt over Štuka, de commandant: ‘Over welke Štuka wilt u horen? Over de Achilles die in 1992 Most en contreien van de Serviërs heeft ontdaan? Over de jongeman die door de communisten werd gefolterd en die moest vluchten naar datzelfde vrije Westen dat hem nu tot vijfendertig jaar cel heeft veroordeeld? Over de Odysseus die na twintig jaar omzwervingen naar zijn geboortegrond terugkeerde?’

Met beeldend schrijven heeft Snel evenmin moeite. Dat is zelfs een van de sterke kanten van dit verhaal. ‘Er werd wel beweerd dat de Balkanoorlog de vrucht was van etnische haat, een eik van honderden jaren oud met wortels tot in de hel.’ En: ‘Tegen de hellingen van de bergen kropen vrachtwagens omhoog, hun lichten nestelden zich tussen de eerste sterren.’ En: ‘De man is weduwnaar en woont al enkele jaren in een verpleegtehuis, waar alzheimer een glad beslag van zijn herinneringen heeft geklopt.’ Nog één voorbeeld, een cynische beschrijving van de burgerman. Als Dorn in een Amsterdams café luistert naar ambtenaar Veerman:

‘Dagelijks reist Veerman op en neer tussen de hoofdstad en een vissersdorp langs het IJsselmeer. …(Veerman) legt omstandig aan Dorn uit wat een verlichting de tot een handzaam pakket de inklapbare tweewieler in zijn forensenbestaan heeft gebracht. Hij kan nu fietsen tussen het cs en zijn werk, en wint daarmee op heen- en terugreis al gauw een uur, tijd die ten goede komt aan zijn huwelijk en zijn gezin, en ook aan zijn hobby.’

Het boek kan ten slotte nog gelezen worden als parabel voor het verscheurde Bosnië zelf. Nermin is geestelijk aan stukken, kan nergens meer aarden nadat vriendin Jasmina bij hem weggehaald is. Zijn baas Mr. Lugosi zuigt hem als een vampier uit, zoals Bosnië altijd is uitgezogen. Dorn is de naïeve buitenstaander, vol goede wil maar nooit in staat de ziel van het land echt te vatten. En Štuka staat voor de blinde krachten van de oorlog, waarvoor je nooit de schuld bij één persoon kunt leggen. Dat laatste had Mulisch bij de Tweede Wereldoorlog ook al goed gezien.

ISBN: 9789029566179

Sterren: ***

Uitgeverij: Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Pieter Waterdrinker – Montagne Russe

De mens is zijn medemens een Knorretje

Een roetsjbaan, zoals vertaald de titel van deze verhalenbundel van Pieter Waterdrinker luidt, is dit boek zeker. De schrijver neemt ons steeds tergend langzaam mee omhoog naar de piek van de achtbaan, om daarna met satanisch genoegen een zetje over de top te geven zodat de lezer ongeremd naar beneden dondert, de emoties van de personages in. Had ik al gezegd dat Waterdrinker schrijven kan?

Ja dus. Montagne Russe wemelt van de mooie vondsten, bizarre gebeurtenissen, bitterzoete ontmoetingen en schokkende taferelen, door een talentvolle pen opgetekend op locatie in hedendaags Rusland. Het titelverhaal start met de lekkerste beginzin sinds tijden: ‘In Moskou waren de bomen aan de boulevard waaraan ik woonde al geëxplodeerd, zoals alleen in Rusland het voorjaar, na de verwoestingen van de winter, in volle mediterrane geilheid kan losbreken.’

Het volgende verhaal ‘Uren met Nabokov’ daarentegen eindigt weer geweldig. De hoofdpersoon vertelt hoe hij zich half bluffend toegang verschaft tot de nog levende mensen die het dichtst bij Nabokov hebben gestaan, daarbij een handtekening scorend van de zoon van de grote schrijver in een door de hoofdpersoon uit een dorpsbibliotheek gestolen exemplaar van de roman Pnin. Terwijl hij dit schrijft, kijkt hij naar het boek. ‘Omdat ik geen kinderen heb, vraag ik me af wat er op een dag mee gebeurt. Ik hoop niet het vuur in, zoals ik.’

In de eerste verhalen – eigenlijk observaties en ontmoetingen – figureert een breed scala aan gestoorden, zuiplappen, hoeren en gewone Russen. Eigenlijk is citeren ondoenlijk, toch een paar voorbeelden:

‘Een vuile business’ gaat over een Russische uitgeverij. Er wordt een roman van Waterdrinker in het Russisch uitgegeven en vandaag worden de contracten getekend. Bij de uitgeverij met de omineuze naam Limbus is het druk. De baas van de uitgeverij dacht dat er onder de Russen nog tientallen meesterwerken moesten schuilen, geschreven in de Sovjettijd, en had een advertentie gezet waarin men uitgenodigd werd dat meesterwerk te komen laten zien. Fout idee, zo blijkt. De wachtkamer wordt bevolkt door schrijvers die louter meesterwerken hebben geschreven, ook al denkt de uitgever daar anders over. De miskende genieën laten zich niet afpoeieren en Waterdrinker maakt de fout te zeggen dat hij een afspraak heeft. Een van de wachtenden zegt tegen hem: ‘Hoezo? Men werkt hier op basis van een rij.’ Prachtige taferelen die zo uit een boek van Herman Brusselmans lijken te komen, maar dan echt.

Waterdrinker heeft een zwak voor Russische schrijvers: Babel, Tsypkin, Tolstoj. In het verhaal ‘Dostojevski’ bezoekt hij het Dostojevskimuseum in Petersburg. De literatuur van de oude meester is niet meer zo populair, zodat ook het museum uit de gratie raakt. Het oude vrouwtje dat het museum beheert, laat Dmitri Dostojevski komen – de zoon van. Als Waterdrinker hem ziet: ‘Zijn treurige blauwe ogen deden me denken aan die van een verwaarloosde oude hond.’ Treurig is Dmitri’s levensverhaal inderdaad. Nooit de middelbare school afgemaakt, dertien baantjes in een dozijn gehad, daarna trambestuurder geworden. Ontslagen wegens reorganisatie en geen spaarpotje meer, enfin, droevigheid ten top. Na dat verhaal vertrekt Dmitri weer, hij moet nog werken aan zijn auto. Het oude vrouwtje vraagt of de bezoeker niet is vergeten Dmitri te begunstigen, zoals ze uitdrukkelijk vroeg? Dat is Waterdrinker natuurlijk wel, maar te beschaamd om toe te geven ‘bromt hij iets geruststellends. Echt niet? Nee, o nee – ik was niet vergeten hem te begunstigen.’

Ongeveer tweederde van het boek bestaat uit bovengenoemde observaties en ontmoetingen; het laatste derde deel zijn meer literair getinte verhalen. Hier slaat Waterdrinker een grimmiger toon aan. Bij de eerste ontmoetingen met al dan niet normale Russen overheerst de ironie. Bij de laatste verhalen schemert woede tussen de regels door. Woede om het lot van de vele vrouwen die geen bestaan kunnen opbouwen zonder zich te hoereren of te vernederen voor vieze, dikke, harige mannen. Omdat liefde niet lijkt te bestaan in die harde maatschappij. Woede ook omdat het land overgenomen wordt door proleten met veel te dure auto’s en makkelijk verdiend geld.

Een typisch verhaal uit de laatste categorie is ‘De del van Tomsk’. Vanuit het perspectief van een soldaat die in Moskou is gelegerd, gaan we met hem en zijn maten op stap. Er is een dood meisje aangekomen in het mortuarium van achttien lentes jong. Haar hart had het begeven. De soldaten – inclusief onze hoofdpersoon – gaan met dat meisje geld verdienen. Ze zetten haar achter in een Lada en rijden door Tomsk, op zoek naar klanten. Die zijn er genoeg: ‘Dag liefje, hoe heet je?’ De cliënt draaide zijn zweetwangen poeslief naar het meisje, als een grootvader naar zijn kleinkind, terwijl hij met een slap handje tussen de stoelen door haar knieen trachtte te beroeren.’

Zo’n half- of volledig dronken man trekt bij de aanblik van zo’n lief jong ding maar wat graag zijn buidel. En wordt vervolgens van die buidel beroofd. In de ochtend brengen ze het meisje terug en zetten het van de opbrengst op een zuipen. Onze soldaat wordt overgeplaatst, maar kan het voorval ook na zijn pensionering niet uit zijn gedachten bannen: ‘Behalve mijn vroegere maten, u en ik, weet niemand van die geschiedenis met dat meisje, met die del van Tomsk. En hoe een mens kan verworden tot een varken als hij maar lang genoeg leeft als een zwijn. Als God bestaat en er een hel is, ga ik er misschien spoedig naartoe. Maar wat valt daar nu nog aan te veranderen? Homo homini … een varken … Wat is varken ook weer in het Latijn? Dat ga ik eens fijn opzoeken.’

Die passage geeft mooi aan hoe Waterdrinker de Russen ziet: als wonderlijke creaturen. Aan de ene kant alcoholisch, luier dan varkens, hard, liefdeloos en onbetrouwbaar tot in hun merg. Ze verpesten hun eigen land, ze zijn hun medemens een wolf. Maar aan de andere kant zijn ze gemoedelijk, sentimenteel, hulpvaardig en een beetje meelijwekkend. Ze zouden hun laatste broodkorst geven als je honger had. De mens is zijn medemens een Knorretje, ja, zo zou je deze mensen wel kunnen typeren.

ISBN: 9789029565721

Sterren: ***

Uitgeverij: Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Kees van Beijnum – Paradiso

Geluk maakt meer kapot dan je lief is

Een geluksdeskundige die zijn vermiste vrouw gaat zoeken. Dat kan haast niet goed gaan. En inderdaad, de hoofdpersoon daalt al zoekend af naar de donkerste spelonken in zijn geest. Hij dwaalt, stuit op geheimen, onfrisse affaires en iedereen lijkt een dubbele agenda te hebben. Uiteindelijk ontdekt hij waar zijn eigen geluk ligt. In dit nieuwe boek van Van Beijnum krijgt het geluk veel gezichten. Deze zoektocht wordt door Van Beijnum scherp onder woorden gebracht in filmische beelden en realistische dialogen. Dat levert een boeiend maar net iets te lang verhaal op.

De avond waarop het verhaal begint, is Mart Hitz op een congres in Groningen. Voor de buitenwereld dan; in werkelijkheid is hij bij zijn buitenechtelijke vriendin Karin. Iedereen kent Mart als een keurig getrouwd, redelijk succesvol televisiemaker. Hij plast echter al een paar jaar buiten het potje. Er is alleen een probleem als hij ’s ochtends naar huis gaat. Hij kan niet bij zijn huis komen omdat een dijkdoorbraak alles ontwricht heeft. Het dorp is geëvacueerd, erger nog, zijn vrouw Dana is onvindbaar. Hij gaat haar zoeken.

Daarbij komen dingen aan het licht waar hij geen weet van had. Allereerst blijkt dat ze vazen heeft besteld bij een onbekende. Daarna komt hij erachter dat ze met regelmaat een jongen liet langskomen in een aftands busje. Wat die jongen deed, weet niemand. En nu is ze dus verdwenen. Dat vreet aan Mart.

Ook aan de lezer. Steeds als er een tipje van de sluier wordt opgelicht, gaat een ander gordijn weer dicht. Behalve frustraties en een snel verslechterende verhouding met zijn tienerdochter, levert de zoektocht hem niets op. De politie kan hem niet helpen (bizarre Kafkaiaanse dialogen) en vrienden en bekenden gaan hem steeds vreemder bekijken naarmate hij obsessiever zoekt (fraaie beschrijving van ‘buren op stand’).

Dan wordt het busje gesignaleerd. Mart gaat er meteen heen en spreekt de jongen aan, zonder veel wijzer te worden. Dat wordt hij pas als zijn vrouw Dana opduikt. Ze wordt door de politie afgeleverd met de boodschap dat ze een tijdje gegijzeld is geweest. Ze is duidelijk niet in orde en het duurt nog zeker drie hoofdstukken voor ze met Mart praat. Dan komen we de ware toedracht te weten. Die net zo banaal is als Marts buitenechtelijke verhouding. Alleen heeft hij veel moeite om die op te biechten. Pas als de rauwe emoties blootgelegd zijn, kunnen Mart en Dana hun wonden likken. En kiezen of ze bij elkaar willen blijven.

Ondanks de genoemde traagheid is er genoeg te genieten Paradiso. Marts psychologische voor- en afkeur komt unverfroren naar voren, bijvoorbeeld als Mart bij Dana’s psychiater is: ‘Zijn blik gleed omhoog naar het portret van Freud […] de grondlegger van het psychoanalytische wroetmodel…’ en: ‘Maar zijn vrouw, juist zij, scherpzinnig en begrijpend als ze was, kende de onderzoeksresultaten die keer op keer aantoonden dat cognitieve gedragstherapie betere, veel betere resultaten opleverde dan de klassieke psychoanalyse.’

De filmische taal maakt scènes in het boek helder als glas. Als Mart Karin helpt verhuizen:

‘De zon scheen recht in zijn ogen toen hij over het dak de straat in keek. Een vader kwam aanfietsen met een hoogblond meisje in een kinderzitje. Het leven kende overzichtelijke, argeloze momenten.’

Als Mart naar huis loopt:

‘Met de lage zon in de rug ging hij over het weiland op weg naar het bedrijventerrein, een wat hoogdravende benaming voor het lapje grond met in zichzelf gekeerde blokkendozen. Kleine plaatsjes, kleine levens. Doorgaans speelden gebeurtenissen van betekenis zich elders af.’

IJzersterk zijn de achteloze observaties. Mart, die zijn buren ziet komen aanrijden:

‘Ze hadden geen kinderen, hun leven speelde zich voor een belangrijk deel af in restaurants of op recepties met bekende mensen van wie de namen hem meestal niets zeiden. Kinderen hebben was geen voorwaarde voor geluk, had zijn onderzoek uit 1999 reeds aangetoond. Twee keer modaal of meer verdienen kon dat wel zijn, op voorwaarde dat er niet te veel mensen in je omgeving woonden die driemaal modaal verdienden.’

Mart kan het weten, als expert, hoe geluk meer kapot kan maken dan je lief is.

Dat zijn de twee echtgenoten na hun ontdekkingstocht in elkaars leven ook geworden, experts. Ze hebben de verschillende kanten van ‘geluk’ gezien; het belangrijkste thema van het boek. Daarnaast hebben ze geleerd hoe zelfs de mensen die het dichtst bij je staan, onkenbaar kunnen blijven. En dat succes niet automatisch bevrediging biedt. Absoluut wijze levenslessen, en nog krachtig opgeschreven ook, al had dat best met 50 bladzijden minder gekund. Paradiso is zeker intrigerend genoeg om te gaan lezen.

ISBN: 9789023427582

Sterren: ***

Uitgeverij: Bezige Bij

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.  

Harmen Wind – Het talent

Een wonderkind of toch een total loss?

Jozef Kweest, hoofdpersoon in Het talent, heeft een miserabel leven. Als wonderkind valt hij ver buiten de begripsgrens van zijn leeftijdgenoten, dus pesten ze hem. Daarnaast zien zijn ouders hem als de vleesgeworden droom. Hún droom, die het talent Jozef moet gaan waarmaken. Het arme ventje wordt niet blij van al die druk op zijn schouders en glijdt dan ook af naar een total loss, om in W.F. Hermans termen te blijven.

Voor het zover is lezen we ons door een fraai vormgegeven boek heen. Het verhaal wordt geschreven in retrospectief, door Jozef zelf, op aanraden van zijn therapeut. In Jozefs woorden: ‘Ik moest mijzelf al schrijvend in veiligheid brengen.’ En: ‘Bovendien begon ik al aardig vaart te maken op het vals plat van mijn depressiviteit naar de afgrond van de psychose.’

De allereerste zin van het allereerste hoofdstuk hakt er meteen in: ‘Geboren worden is verdreven worden.’ Hier spreekt iemand die het leven niet door een roze bril bekijkt. Dat blijkt te kloppen: in dat eerste hoofdstuk staat de meest misantrope beschrijving van de menselijke geboorte die ik ooit las.

Pa en ma zijn blij met hun kind, helaas om de verkeerde redenen. Ze stoppen zoveel mogelijk in hun spruit, trainen het, vormen het, alles met het doel het kind meer te laten zijn dan zij zelf ooit waren. Hoogst onprettig voor de kleine Jozef. Zijn ouders staan te juichen bij de kleinste vooruitgang van het kind. Als ze de eenden gaan voeren, wijst ma en zegt: ‘Kijk! Eendje!’
Jozef zegt: ‘Eentje? Vier! Nee, vijf!’
Zijn moeder behandelt dit als een wereldwonder en een anekdote is geboren.

Met vader heeft Jozef een haat/haat verhouding. Dit omdat pa hem op alle mogelijke manieren probeert te prikkelen, te ontwikkelen, etc. Jozef heeft dat spelletje snel door en geeft vader zijn zin, intussen zijn eigen gang gaand. Van een afstandje observeert hij hoe vader zich belachelijk maakt. Verderop in het verhaal komt vader in de gevangenis terecht en ook dit slaat Jozef koel gade.

Geheel voorspelbaar wordt Jozef ook op school door zijn leeftijdsgenootjes getreiterd in plaats van geaccepteerd. Zijn juf met de wel erg Bordewijkiaanse naam Tjits Bonckerak snapt zijn diepe geestesleven evenmin. Het zit hem niet mee. Een keerpunt komt als hij een drol moet opeten. Dat is een geintje van zijn vaste plaaggeesten op school, maar hij weigert. Vanaf dan is Jozef geen slachtoffer meer. Hij gaat op zoek. Naar zijn missie, zijn doel, de rechtvaardiging van zijn existentie.

In de louterende regen loopt hij door de stad. Een zwerver schenkt hem de filosofische zin: ‘Aller ogen zijn gericht op Kwatta,’ en tevens een blauwe wegwerpaansteker. Om zijn vuur mee te vinden. Of zijn licht, wat u wilt. Na een kort bezoek aan een kerk gebeuren er ongelukken met de aansteker. Jozef wordt opgenomen en kan met behulp van zijn psychotherapeut gaan werken aan zijn terugkeer in de mensenwereld middels het schrijven van dit relaas.

Een nogal zwaar verhaal inderdaad. Een verhaal dat indruk had kunnen maken als Jozef een personage was geweest waar de lezer zich mee kon identificeren. Jammer genoeg barst Jozef zo uit zijn voegen van mensenhaat dat enige sympathie voor hem moeilijk is op te brengen. Vanaf zijn geboorte is het een zure, nare jongen, zeker niet representatief voor een gemiddeld ‘wonderkind’.

Een ander minpunt is Jozefs taal. Die zou het vocabulaire van een jongere moeten zijn. Maar wat je leest is gezwollen, archaïsche taal. Over school: ‘Leerlingen worden getrakteerd op bevrijdende uitspraken als: “Je hoeft het niet te weten, als je maar weet waar je het moet zoeken.” Dat geeft te denken, gesteld dat ik mij aangesproken voel.’ Of over zijn vader: ‘In het kader van pa’s notitieboek en mijn eigen toekomst moest ik ook voor het onderdeel lezen regelmatig op de huiskamerbank verslag uitbrengen, verantwoording afleggen.’

Het talent is een poging om een heroïsch verhaal te schrijven over de teloorgang van een door zijn scherpe verstand slecht in het leven passende jongeman. Harmen Winds taalgevoel levert daarbij fraaie vondsten op: ‘Het geheugen is een werkplaats en geen bewaarplaats.’ Als Jozefs ouders hem trots de Rijn laten zien: ‘”Kijk Reus, dit is hem dan, de Rijn! Wat een natuurschoon!”, riep pa. Het klonk alsof hij de stroom die ochtend nog een goede beurt had gegeven.’

Het grote probleem is dat het boek compassie mist. Het is te koel, te geconstrueerd. Wind slaagt er niet in de hoofdpersoon, of diens zoektocht, geloofwaardig te maken. Nu is het een aardig boek maar het weet de lezer niet bij de strot te grijpen. Geen wonderkind dus en ook geen total loss, maar iets dat daartussenin blijft hangen.

ISBN: 9789029565929

Sterren: ***

Uitgeverij: Arbeiderspers

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow.